logoIlo

Hooggerechtshof bevestigt schorsing van de procedure voor soortgelijke gevallen

Auteur: Klaus Oblin

Op 15 juli 2011(1) het Hooggerechtshof heeft bevestigd dat de universele rechtsopvolger van een partij als "dezelfde partij" wordt beschouwd, zoals in artikel 27 van Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken.

Wanneer voor gerechten van verschillende lidstaten tussen dezelfde partijen vorderingen aanhangig zijn, die hetzelfde onderwerp betreffen en op dezelfde oorzaak berusten, houdt het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht zijn uitspraak ambtshalve aan totdat de bevoegdheid van het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht, vaststaat.

Volgens de vaste praktijk van het Europees Hof van Justitie (EHJ) moet het begrip "dezelfde oorzaak" worden uitgelegd en toegepast om het doel van de verordening te bevorderen in plaats van het respectieve nationale procesrecht. Het Hof van Justitie legt het onderwerp van het geschil uitgebreid uit.

De rechtbank stelt dat dit niet betekent dat het gevraagde reliëf identiek moet zijn, maar aangezien beide juridische geschillen rond dezelfde vraag draaien, is alleen een consistente beslissing voor beide partijen mogelijk. Artikel 27 heeft tot doel tegenstrijdige beslissingen in de zin van de onverenigbaarheidsclausule van artikel 34, lid 3, van de verordening te voorkomen. Bovendien doet de formulering van het gevraagde rechtsmiddel er niet toe. Artikel 27 is ook van toepassing wanneer een vordering tot verkrijging van een negatieve declaratoire uitspraak wordt geconfronteerd met een latere vordering tot uitvoering.

Het Hof stelde verder dat volgens de vaste praktijk van het Hof van Justitie het begrip "dezelfde partij" - in uitzonderlijke gevallen - ook kan gelden voor partijen die niet rechtstreeks aan de procedure deelnemen, maar die verplicht door de beslissing worden getroffen.

Gezien de gevolgen van de universele erfopvolging zou het niet in overeenstemming zijn met het centrale doel van de verordening (namelijk dure parallelle procedures en tegenstrijdige beslissingen van verschillende nationale rechtbanken die hetzelfde onderwerp behandelen) om een universele opvolger niet als dezelfde partij te behandelen, zoals omschreven in artikel 27.

Een schorsing van de procedure mag niet afhankelijk worden gemaakt van een onderzoek naar de bevoegdheid of de bevoegdheid van het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht, ook al beweert de eiser dat de verweerder met zijn voorkooprecht een ongerechtvaardigd vestigingsvoordeel heeft willen verkrijgen.

Eindnoten

(1) Hooggerechtshof, OGH 15 juli 2011, 8 Ob 149/10k.