logoIlo

Hooggerechtshof oordeelt over de aansprakelijkheid van arbiters voor schadevergoeding

Auteur: Klaus Oblin

De Hoge Raad heeft onlangs een uitspraak gedaan over de aansprakelijkheid van arbiters voor schadevergoeding.(1)

Contract

In het contract van de arbiters stond dat voor het instellen van een schadeclaim tegen de arbiters aan de volgende eisen moest worden voldaan:

  • Het arbitraal vonnis moest worden vernietigd op grond van Artikel 611 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering.
  • De arbiters moesten hebben gehandeld met 'grove nalatigheid', zoals gedefinieerd door de Hoge Raad.

De partijen bij de arbitrageprocedure en de eerste, tweede en vierde verweerder hebben het contract ondertekend.

Overzicht van de gevallen

De Hoge Raad heeft de voorwaarden van de overeenkomst bevestigd en geoordeeld dat civiele schadeclaims tegen arbiters pas kunnen worden ingesteld na vernietiging van het arbitraal vonnis op grond van artikel 611 en dat arbiters zich schuldig moeten maken aan grove nalatigheid.

De eiser stelde dat het beperken van een aansprakelijkheidsclaim voor opzettelijk letsel onwettig was, zoals de jurisprudentie van de Hoge Raad verbiedt om aansprakelijkheid voor opzettelijk letsel uit te sluiten. Volgens de overeenkomst zouden de arbiters aansprakelijk worden geacht wanneer er sprake is van grove schuld (kwaadwilligheid of grove nalatigheid op grond van Sectie 1304 van het Burgerlijk Wetboek) had plaatsgevonden, maar niet in het geval van lichte nalatigheid. Deze aansprakelijkheid kon echter pas in rechte worden vervolgd nadat het arbitrale vonnis met succes is aangevochten.

Volgens de in Oostenrijk heersende rechtsopvatting - die door het Hof van Beroep is opgesteld - kan een arbiter pas worden aangesproken voor schade in verband met zijn of haar handelen als arbiter nadat het arbitrale vonnis met succes is aangevochten, tenzij de aansprakelijkheid is gebaseerd op een weigering om een vonnis uit te spreken of op een vertraging daarin.

Het koppelen van een aansprakelijkheidsvordering aan de vernietiging van een arbitraal vonnis in het contract van de arbiters is in overeenstemming met de jurisprudentie van de Hoge Raad over de bescherming van arbiters, die grotendeels door rechtsgeleerden is toegejuicht. Om deze reden heeft de rechtbank in de onderhavige zaak geoordeeld dat de overeenkomst geldig was in de zin van Artikel 879 van het Burgerlijk Wetboek.

De eiser heeft getracht deze contractueel overeengekomen aansprakelijkheidsbescherming buiten beschouwing te laten en heeft zich daarbij gebaseerd op de beschuldigingen die hij in zijn proces tegen het arbitraal vonnis had geuit (dat wil zeggen dat het arbitraal proces opzettelijk partijdig is gevoerd en in strijd is met de openbare orde in de zin van artikel 611, lid 2, punt 5, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).

De rechtbank oordeelde dat de aansprakelijkheidsclausule niet alleen een schade omvatte die zich in het arbitraal vonnis zelf manifesteerde (d.w.z. in één partij die niet volledig in het arbitraal geding overheerst), maar zich ook uitstrekte tot alle vorderingen van de arbiters - met inbegrip van de vierde gedaagde, die benadeeld werd verklaard - die het arbitraal vonnis volgens de argumenten van de eiser beïnvloedden. De eiser had tegen de verwijderde arbiter alleen vorderingen ingesteld voor de schade die als gevolg van zijn vorderingen was ontstaan. De eiser had een afzonderlijke niet-succesvolle rechtszaak aangespannen voor de schade die het gevolg zou zijn van zijn handelen of nalaten totdat hij werd verwijderd.

De derde verdachte, die tot voorzitter van het arbitraal comité was benoemd nadat de vierde verdachte in het ongelijk was gesteld, had het contract van de arbiters niet ondertekend. Om die reden stelt eiser dat de contractuele beperking van de aansprakelijkheid niet van toepassing is op de nieuwe voorzitter. Naar Oostenrijks recht moeten echter alleen overeenkomsten voor arbitrage schriftelijk worden gesloten en door de partijen in de arbitrageprocedure worden ondertekend. Deze vormvereiste is niet van toepassing op overeenkomsten voor arbiters, die zonder vormvereisten kunnen worden gesloten en zelfs impliciet kunnen worden aangegaan.

De rechtbank benadrukte dat een contract met een arbiter als gesloten zal worden beschouwd zodra hij of zij door de bevoegde persoon is benoemd en zijn of haar rol als arbiter op zich neemt. De rechtbank vond het dus onredelijk om de nieuwe voorzitter - die alleen werd benoemd omdat zijn voorganger bevooroordeeld was - te bevoorrechten ten opzichte van zijn voorganger en de overige arbiters. De overeenkomst moest dus zodanig worden geïnterpreteerd dat de contractuele regels met betrekking tot de aansprakelijkheid werden uitgebreid tot de derde verdachte.

Commentaar

Deze zaak toont aan dat de contracten van arbiters zodanig moeten worden geïnterpreteerd dat de aansprakelijkheid van arbiters voor schade wordt gekoppeld aan de vernietiging van het arbitraal vonnis, met name in gevallen waarin de vermeende opzettelijke plichtsverzuim valt onder een van de mogelijke betwistingen als bedoeld in artikel 611, lid 2, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Hierdoor wordt voorkomen dat er in twee procedures - één voor schadevergoeding en één voor het aanvechten van het arbitraal vonnis - verschillende uitkomsten zijn, die beide in wezen op dezelfde gronden zijn gebaseerd.

Eindnoten

(1) 22 maart 2016, zaak 5 Ob 30/16x.