logoIlo

Verrassingsbeslissing met betrekking tot veranderende jurisprudentie

Auteur: Klaus Oblin

In een recente zaak voor de Hoge Raad heeft rekwirant aangevoerd dat het hof van beroep een fout heeft gemaakt door zijn juridische redenering te baseren op Zaak 1 Ob 209/16sdie pas op de laatste dag van de hoorzittingen in het stadium van het proces in het online juridische informatiesysteem waren gepubliceerd. Volgens de rekwirant had deze beslissing immers geleid tot een nieuwe interpretatie van het "onevenredige" karakter van de reparatie in de zin van Artikel 932, lid 4, van het Burgerlijk Wetboekhad het hof van beroep dit verrassende juridische advies moeten bespreken in het kader van Artikel 182a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering met de appellant. Indien dit het geval was geweest, had rekwirante - subsidiair - kunnen aanvoeren dat zij bereid was de post te ruilen (ondanks onevenredige kosten). Rekwirante had ook kunnen aanvoeren dat verweerster - indien zij ernaar gevraagd zou hebben - waarschijnlijk elke bijdrage in de kosten van de verhuizing en de installatie zou hebben uitgesloten.

Volgens het Hooggerechtshof kan zelfs de vaste rechtspraak veranderen. De wet verhindert de toepassing met terugwerkende kracht van alleen wettelijke wetten, niet van rechterlijke uitspraken. Daarom gelden wijzigingen in de jurisprudentie ook met terugwerkende kracht, aangezien er geen verbod is op de toepassing met terugwerkende kracht van juridische kennis door de rechtbanken. Het belang van het handhaven van 'correcte' jurisprudentie gaat boven de eerder geboden bescherming van degenen die de wet toepassen; het is dus van het grootste belang om voorbereid te zijn op wijzigingen in de jurisprudentie.

Zaak 1 Ob 209/16s was gebaseerd op de arresten van het Europees Hof van Justitie in de daarmee verband houdende zaken C-65/09 en C-87/09 (Weber en Putz), wat uiteindelijk heeft geleid tot een nieuwe interpretatie van de criteria van wat "onevenredig" is in de zin van Artikel 932, lid 4, van het Burgerlijk Wetboek. De Hoge Raad heeft dan ook geoordeeld dat de toepassing van die zaak niet kan worden beschouwd als een substantiële juridische fout in dat opzicht. Verder, Zaak 1 Ob 209/16s was al gepubliceerd in het online juridische informatiesysteem toen het beroep werd ingesteld. De Hoge Raad oordeelde dan ook dat de taken van de rechtbanken onder Artikel 182 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering zich niet uitstrekken tot het verplichten van rechters om een door een advocaat vertegenwoordigde partij te instrueren over de juridische gevolgen van de argumenten van die partij, laat staan om die partij te adviseren.