logoIlo

Schorsing van de tenuitvoerlegging: de noodzakelijke inhoud van een verzoek

Auteur: Klaus Oblin

Het Hooggerechtshof heeft zich onlangs gebogen over de vereisten voor de opschorting van tenuitvoerleggingsprocedures volgens het Oostenrijkse en Europese recht.(1)

Volgens artikel 44 van de uitvoeringswet kan de tenuitvoerlegging alleen worden uitgesteld als het begin of de voortzetting ervan verband houdt met het risico van een onvervangbaar eigendomsverlies, of een verlies van eigendom dat voor de aanvrager moeilijk te vervangen zou zijn. Een verlies wordt beschouwd als onvervangbaar of moeilijk te vervangen wanneer de verzoeker - om juridische of feitelijke redenen - niet kan rekenen op vergoeding van de schade. Dit geldt met name als de schuldenaar niet over financiële middelen beschikt. Indien dergelijke redenen niet voor de hand liggend zijn, moet de verzoeker concrete feiten vermelden en het risico van een dergelijk eigendomsverlies aantonen.

Of het verlies van eigendommen opzettelijk is, hangt af van het voorwerp en de wijze van tenuitvoerlegging. Wat beslaglegging op een schuld betreft, is het risico van eigendomsverlies doorgaans niet evident; het moet dus worden geïdentificeerd en bewezen. Het is in ieder geval onvoldoende om algemene en niet-informatieve aantijgingen te doen. Er moet eerst worden vastgesteld dat de verplichte partij alleen probeert de tenuitvoerlegging op te schorten (tegen een borgstelling), in plaats van bezwaar te maken tegen de tenuitvoerlegging in haar geheel.

De erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse beslissingen binnen de Europese Unie is vereenvoudigd door de invoering van de verordening betreffende de Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen (805/2004). De verordening schaft het exequatur af voor beslissingen over niet-betwiste schuldvorderingen die in de lidstaat van oorsprong als Europese executoriale titel zijn gewaarmerkt. Een dergelijke gewaarmerkte beslissing zal in andere lidstaten worden erkend en ten uitvoer gelegd zonder dat een exequaturprocedure nodig is.

Volgens de heersende Oostenrijkse rechtsleer moet de aanvrager volgens artikel 20 van de verordening ook concrete feiten vermelden en het risico van eigendomsverlies aantonen (tenzij het risico duidelijk is volgens de documenten die voor de rechter liggen). De opschorting van de tenuitvoerlegging in het kader van de verordening komt overeen met de opschorting in het kader van het Oostenrijkse tenuitvoerleggingsrecht; de bedoelingen van de verordening en het tenuitvoerleggingsbesluit zijn dezelfde.

De beoordelingsmarge van artikel 23 van de verordening is afhankelijk van de kans op succes van een in de oorspronkelijke lidstaat ingesteld beroep, alsmede van de kans op onvervangbaar bezitsverlies door het uitvoeren van de tenuitvoerlegging. Anderzijds bepaalt artikel 44 van de wet dat geen opschorting van de tenuitvoerlegging wordt verleend indien de tenuitvoerlegging kan worden ingeleid of voortgezet zonder het risico van onvervangbaar bezitsverlies voor de schuldenaar. De verplichting om het risico van eigendomsverlies vast te stellen en te bewijzen is in overeenstemming met de EU-verordening, aangezien deze tot doel heeft de tenuitvoerleggingsprocedure te versnellen en te vergemakkelijken.

Eindnoten

(1) Oostenrijks Hooggerechtshof, 14 juni 2012 (OGH, 3 Ob 84/12t).