Oostenrijks gerecht weigert tenuitvoerlegging van Italiaans betalingsbevel
Auteur: Klaus Oblin
Inleiding
Een Italiaanse rechtbank heeft onlangs een betalingsbevel tegen een in Oostenrijk geregistreerd bedrijf uitgevaardigd aan een Italiaanse eiser, waarbij het Oostenrijkse bedrijf werd veroordeeld tot betaling van ongeveer 2,7 miljoen euro. Volgens het Oostenrijkse Hooggerechtshof,(1) een Italiaanse betalingsopdracht die is afgegeven na een ex parte procedure (d.w.z. een procedure waarin de verweerder niet verschijnt) is niet afdwingbaar op grond van artikel 23 van de verordening Brussel I.
De verordening Brussel I was van toepassing op de Italiaanse rechterlijke beslissing waarvan de tenuitvoerlegging het voorwerp van de zaak was.
Betalingsopdrachten
Een rechterlijke beslissing kan alleen door een nationale rechter ten uitvoer worden gelegd als deze als een "beslissing" in de zin van artikel 23 van de verordening wordt aangemerkt. Dit was in het onderhavige geval om een aantal redenen twijfelachtig.
Het soort gerechtelijk bevel dat in dit geval wordt uitgevaardigd, wordt geregeld door de artikelen 633 en volgende van het Italiaanse Reglement voor de burgerlijke rechtsvordering. Het wordt uitgevaardigd door middel van een summiere procedure die de schuldeiser in staat stelt een executoriale titel te verkrijgen op zijn verzoekschrift, wanneer dit verzoekschrift in eerste instantie niet aan de schuldenaar wordt betekend.
De procedure wordt ingeleid door een verzoekschrift waarmee de schuldeiser de rechter vraagt om op basis van bepaalde bewijzen een betalingsbevel uit te vaardigen tegen de schuldenaar. Dit betalingsbevel verplicht de schuldenaar tot betaling van een bepaald bedrag of tot levering van bepaalde goederen binnen een bepaalde termijn (artikel 641 van de regels). Indien aan alle vormvereisten is voldaan en de rechter, na beoordeling van de sluitendheid ervan, ervan overtuigd is dat de vordering gerechtvaardigd is, zal hij of zij het betalingsbevel uitvaardigen. In het bevel wordt de schuldenaar ervan op de hoogte gebracht dat het na afloop van de termijn ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de schuldenaar bezwaar aantekent.
De betalingsopdracht zelf is over het algemeen niet afdwingbaar. Voor de uitvoering ervan is toestemming van de rechter nodig en deze wordt op verzoek van de indiener na afloop van de termijn verleend. Indien de schuldenaar binnen de gestelde termijn geen bezwaar aantekent, en indien geen voorlopige tenuitvoerlegging is toegestaan, wordt de betalingsopdracht op verzoek van de schuldeiser na afloop van de termijn uitvoerbaar verklaard.
Indien de schuldenaar bezwaar aantekent, wordt de procedure voortgezet volgens de regels van de normale burgerrechtelijke procedure.
Indien de schuldeiser daarom verzoekt, kan de betalingsopdracht tegelijk met de afgifte ervan uitvoerbaar worden gemaakt - bijvoorbeeld indien een vertraging tot ernstige schade zou kunnen leiden (artikel 642, lid 2, van de regels). Het gerecht kan echter op bezwaar van de schuldenaar deze uitvoerbaarheid om ernstige redenen opschorten. Een dergelijke beslissing kan niet worden aangevochten.
Een Italiaanse betalingsopdracht die in een afzonderlijke procedure in Italië uitvoerbaar wordt verklaard na een bezwaar van de schuldenaar, kan overeenkomstig artikel 32 van de verordening Brussel I worden erkend.
In het onderhavige geval werd de betalingsopdracht echter als onmiddellijk uitvoerbaar afgegeven zonder dat de wederpartij de kans kreeg om te worden gehoord.
precedent van het Hof van Justitie
Het Europees Hof van Justitie (EHJ) heeft geoordeeld(2) dat voorlopige rechterlijke bevelen of bevelen die bedoeld zijn om een vordering veilig te stellen, die zijn uitgevaardigd zonder de verweerder te dagvaarden en waarvan de tenuitvoerlegging wordt gevraagd zonder voorafgaande betekening of kennisgeving (dat wil zeggen, ex parte beslissingen) niet in aanmerking komen voor erkenning en tenuitvoerlegging overeenkomstig titel III van het Verdrag van Brussel van 1968 (nu titel III van de Verordening Brussel I).
Het Hof van Justitie heeft deze beperking toegelicht met het argument dat het Verdrag van Brussel van 1968 tot doel heeft ervoor te zorgen dat de procedure die tot rechterlijke beslissingen leidt, wordt gevoerd volgens de regels van de eerlijke rechtsgang, zoals voorgeschreven door de doelstellingen van het verdrag. In het licht van de waarborgen die aan de verweerders in een normale procedure worden geboden, is titel III van het verdrag vrij ruimhartig wat de erkenning en de tenuitvoerlegging betreft. Daarom is het Verdrag van Brussel van 1968 (nu artikel 32 van de Verordening Brussel I) bedoeld voor dergelijke rechterlijke beslissingen die gebaseerd zijn of kunnen zijn op een proces.
Beslissingen van het Hof die in de staat waar de zaak wordt beslecht zijn genomen zonder de wederpartij in de gelegenheid te stellen te worden gehoord, kunnen niet worden erkend. De meeste rechtsgeleerden zijn het er dan ook over eens dat een rechterlijke beslissing die onmiddellijk uitvoerbaar is verklaard, niet kan worden erkend op grond van artikel 32 van de Brussel I-verordening.
Commentaar
Over het algemeen kunnen beslissingen van de rechtbanken van een EU-lidstaat in elke andere lidstaat ten uitvoer worden gelegd. In dit geval werd het Italiaanse betalingsbevel echter uitgevaardigd zonder dat het Oostenrijkse bedrijf de kans kreeg om te reageren, en werd het onmiddellijk uitvoerbaar verklaard in Italië. In dit geval kon de beslissing niet ten uitvoer worden gelegd in Oostenrijk omdat de Oostenrijkse gedaagde geen eerlijke rechtsgang werd toegestaan en geen gelegenheid had om zijn bezwaren tegen de vordering kenbaar te maken.
Voor meer informatie over dit onderwerp kunt u contact opnemen met Klaus Oblin op Oblin Melichar per telefoon (+43 1 505 37 05), fax (+43 1 505 37 05 10) of e-mail ([email protected]). De website van Oblin Melichar kan worden geraadpleegd op www.oblin.at.