Oostenrijk: Ontwikkelingen in Arbitrage - waar we zijn en wat er nog moet komen
Auteur: Sharon Schmidt
Oostenrijk en zijn hoofdstad Wenen blijven een centraal punt voor internationale arbitrage en de beslechting van zowel binnenlandse als internationale handelsgeschillen. Als aanvulling op het betrouwbare juridische kader van het land heeft het een even sterke en voortdurende staat van dienst op het gebied van de rechtsstelsels en de industriesectoren in West-, Oost- en Centraal-Europa, waardoor het land in de voorste gelederen staat om deze markt wereldwijd van dienst te kunnen zijn. In zijn streven om zijn prominente rol als centraal punt voor internationale arbitrage te behouden, heeft Oostenrijk in de loop van het afgelopen decennium aanzienlijke wetswijzigingen doorgevoerd en de reeds lang bestaande juridische praktijken teruggedraaid. Met het begin van het nieuwe jaar en met het oog op de toekomstgerichte cliëntenbelangen is het dus de moeite waard om de aandacht te vestigen op deze recente overgangen om effectief rekening te houden met de huidige stand van het recht en wat er in de komende maanden nog te gebeuren staat.
Met de herziening van het Oostenrijkse wetboek van burgerlijke rechtsvordering (CCP) in 2013 is het Oostenrijkse hooggerechtshof in de meeste arbitragezaken de eerste en laatste instantie geworden en behoort het dus tot een minderheid van de rechtsgebieden waar tegen beslissingen over moties tot vernietiging geen hoger beroep meer mogelijk is bij het wijzen van een definitieve uitspraak. In lijn met deze ontwikkeling zijn er een aantal belangrijke koerswijzigingen in de rechtspraak van de Hoge Raad geweest die de basis hebben gelegd voor een rijker arbitragelandschap.
Procedurele uitdagingen en eerlijke behandeling
De meest recente beslissing van het Hof, waarin de toereikendheid van de onderliggende redenering in het arbitraal vonnis centraal staat, dateert van 28.09.2016 (18 OCg 3/16i) en markeert een van de scharniermomenten in de omkering van de reeds lang bestaande praktijken van de Oostenrijkse rechtbanken. Hoewel de vernietiging van arbitrale vonnissen op basis van een ontoereikende motivering of het ontbreken daarvan voorheen niet als een schending van de procedureverordening openbaar werd beschouwd, oordeelt het Hof nu dat een afwijking van artikel 611, lid 2, vijfde alinea, van het ACCP een afdwingbare inbreukgrond kan zijn. Het Hof oordeelde met name dat: De motivering mag niet onlogisch of in strijd zijn met het besluit, noch mag deze beperkt blijven tot "nietszeggende zinnen" (inhaltsleere Floskeln); hoewel een vonnis niet opnieuw op zijn merites kan worden beoordeeld, doet dit niet af aan de noodzaak om een uitgebreide uiteenzetting te geven over de overwegingen die ten grondslag liggen aan het besluit van het tribunaal;
Mits het scheidsgerecht in de loop van de arbitrage naar zijn eigen standpunt verwijst, is een arbitraal vonnis pas dan voldoende gemotiveerd als zijn standpunt ook in het daarop volgende vonnis wordt besproken.
Arbitrageovereenkomst en de toepasselijke wetgeving
De zaak werd opnieuw voor het Hof gebracht op 07.09.2017 (18 ONc 1/17t). Ditmaal zijn er leidende beginselen vastgesteld voor een breder terrein van vraagstukken:
Met betrekking tot de termijnen in de door partijen overeengekomen bijzondere bezwaarprocedures heeft het Hof zich gedistantieerd van de vroegere dubbelzinnige terminologie van "onverwijld" (unverzüglich) en gewezen op de meer precieze duur van 15 dagen zoals die in het reglement van Wenen na 2013 is vastgelegd;
Bij de herbevestiging van zijn toezichthoudende rol in de beroepsprocedure heeft het Hof zich gebaseerd op artikel 589, lid 3, CCP, en geoordeeld dat nieuwe feiten alleen konden worden aangevoerd ter aanvulling van bestaande argumenten die eerder waren aangevoerd;
Wat de eerlijke behandeling in het kader van artikel 594, lid 2, van het CCP betreft, moet een onderscheid worden gemaakt tussen "eerlijk" en "gelijk"; in tegenstelling tot de veronderstelling dat beide termen door elkaar kunnen worden gebruikt, houdt een objectief verschil in de duur van de termijnen geen inbreuk in op het recht op een eerlijke behandeling.
Belangenverstrengeling
Ten slotte is het de kwestie van de onafhankelijkheid van de arbiter die in het recente arrest van de Hoge Raad van 15.05.2019 (18 ONc 1/19w) op de voorgrond stond. In dit geval heeft de arbiter, die door zes respondenten gezamenlijk was benoemd, bekendgemaakt dat zijn advocatenkantoor door een partij in een niet-gerelateerde arbitrage is behouden. Daarnaast is gebleken dat deze partij voor twee van de respondenten in deze arbitrage ook een raadsman heeft ingeschakeld. De vraag was dus of een arbiter die in de ene arbitrage als partijadviseur en in de andere arbitrage als mederaadsman optreedt, het principe van de onafhankelijkheid van de arbiter zou schenden en aanleiding zou geven tot diskwalificatie. Het Hof heeft een strenge norm aangenomen die de notie versterkt dat er niet alleen recht moet worden gedaan, maar ook moet worden gezien dat er recht wordt gedaan. Het stelde vast dat een integraal onderdeel van deze inspanningen niet alleen een uiting van bekwaamheid is, maar ook van vertrouwen in onafhankelijke, onbevooroordeelde rechters van de staatsrechtbanken en een onpartijdig gerechtelijk systeem als geheel, die dat vasthouden:
De IBA-richtlijnen kunnen een nuttig hulpmiddel zijn bij de toepassing van deze hoge standaard op arbitrageprocedures;
Hoewel perifere afspraken tussen arbiter en raadsman integraal deel uitmaken van de financiële en professionele realiteit binnen de arbitrale sfeer, wordt twijfel gerechtvaardigd geacht indien een redelijke en geïnformeerde derde tot de conclusie komt dat het waarschijnlijk is dat de besluitvorming van de arbiter kan worden beïnvloed door andere factoren dan de door de partijen gepresenteerde feiten;
De samenwerking van verschillende wettelijke vertegenwoordigers die door één partij zijn aangesteld, gaat verder dan contact's van perifere aard, aangezien dit een nauwere band betekent, zowel wat betreft de tijd die aan het onderwerp wordt besteed als wat betreft de inhoud ervan;
In tegenstelling tot de IBA-richtlijnen, die suggereren dat het optreden als huidige co-counsel of het optreden in de loop van de afgelopen drie jaar de onpartijdigheid van de arbiters in twijfel zou kunnen trekken, nam de Hoge Raad een strenger standpunt in door de huidige co-counselling als legitieme rechtvaardiging voor de verwijdering aan te voeren;
Gemeenschappelijke juridische vertegenwoordiging wordt beschouwd als gelijktijdig ("huidige cocounselling") en is daarom met het oog op de onpartijdigheid van de arbiter gerechtvaardigd als de gemeenschappelijke juridische vertegenwoordiging gebaseerd is op een mandaat dat na de samenstelling van het scheidsgerecht en tijdens een lopende arbitrage is gegeven - dit principe geldt dus ook voor arbiter en raadsman die als mederaadsman optreedt in een zaak die geen verband houdt met de zaak in kwestie.
Commentaar
De centralisatie van de Oostenrijkse jurisdictie met betrekking tot arbitragezaken is zeker toe te juichen. De tweeledige aanpak van het Hof van Justitie, die bestaat uit het geven van strikte richtsnoeren, maar die een contextuele benadering mogelijk maakt waarbij ruimte wordt gelaten om de feitelijke omstandigheden van de zaak in aanmerking te nemen voordat de kwaliteit en de algemene efficiëntie van de Oostenrijkse arbitrageprocedure aanzienlijk worden verbeterd. Wat de arbitrale vonnissen betreft, staan de door het Hooggerechtshof geschetste normen, zowel met betrekking tot het proces van het opstellen van vonnissen als met betrekking tot de beoordeling van de succespercentages bij het nietig verklaren van procedures, zowel ten dienste van de arbiters als van de raadslieden. Evenzo creëert de beperking van de strenge wettelijke regels in bezwaarprocedures een modern arbitragekader dat tegemoetkomt aan de zorgen, behoeften en eisen van de arbitragegemeenschap en aan de hedendaagse rechtspraktijk als geheel. Hoewel de aanpak van het Hof met betrekking tot belangenconflicten aanzienlijk strenger van aard is (en de grenzen van de IBA-richtlijnen overschrijdt), zou het onjuist zijn om een toename van het aantal klachten te verwachten. Integendeel, het is juist door de kwaliteit van de doorslaggevende onderliggende normen dat onnodige vertragingen kunnen worden omzeild.
In het licht van deze recente ontwikkelingen heeft Oostenrijk zijn positie als een arbitragevriendelijke jurisdictie, gedefinieerd door de moderne wetgeving en uitgerust met een efficiënt hooggerechtshof, verstevigd. Voor het jaar 2020 zou in Oostenrijk een van de laatste nog bestaande beperkingen op het gebied van arbitrage zijn opgeheven (Baker McKenzie, The Year Ahead, 2020: p6(3)).i Op dit moment is de bevoegdheid om namens een andere partij arbitrageovereenkomsten te sluiten onderworpen aan strenge regels, waaronder de eis dat de volmacht schriftelijk moet zijn. Deze normen zouden worden versoepeld door toekomstige wetgeving, waarvan de gevolgen moeten worden gezien. Het volstaat te zeggen dat een koerswijziging van de jurisprudentie van het Oostenrijkse Hooggerechtshof vruchten zal afwerpen om de reputatie van het land als een zeer kwalitatieve en geprefereerde plaats voor arbitrage te blijven versterken.
Eindnoten
iBaker McKenzie. Het Jaar Vooruit. Ontwikkelingen in Global Litigation en Arbitration in 2020. [Online]. Beschikbaar via: https://www.bakermckenzie.com/en/insight/publications/2020/01/year-ahead-litigation-arbitration.