Investor State Arbitration 2020
Auteur: Milos Ivkovic
1. Verdragen: Huidige status en toekomstige ontwikkelingen
1.1 Welke bilaterale en multilaterale verdragen en handelsovereenkomsten heeft uw jurisdictie geratificeerd?
Tot op heden heeft Oostenrijk 69 bilaterale investeringsverdragen ("BIT's") ondertekend en geratificeerd, waarvan de BIT's met de volgende 60 staten momenteel van kracht zijn: Albanië; Algerije; Argentinië; Armenië; Azerbeidzjan; Bangladesh; Wit-Rusland; Belize; Bosnië-Herzegovina; Bulgarije; Chili; China; Kroatië; Cuba; Tsjechië; Egypte; Estland; Ethiopië; Georgië; Guatemala; Hongkong; Hongarije; Iran; Jordanië; Kazachstan; Kosovo; Koeweit; Kirgizië; Letland; Libanon; Libië; Litouwen; Macedonië; Maleisië; Malta; Mexico; Moldavië; Mongolië; Montenegro; Marokko; Namibië; Oman; Paraguay; Filippijnen; Polen; Roemenië; Rusland; Saudi-Arabië; Servië; Slowakije; Slovenië; Zuid-Korea; Tadzjikistan; Tunesië; Turkije; Oekraïne; Verenigde Arabische Emiraten; Oezbekistan; Vietnam; en Jemen.
Het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie ("VWEU") is op 1 december 2009 in werking getreden, waarbij de bevoegdheid van de Europese Unie ("EU") inzake directe investeringen is vastgesteld. Op basis van de overgedragen bevoegdheid hebben het Europees Parlement en de Raad van de EU Verordening 1219/2012 aangenomen, op grond waarvan bestaande BIT's geldig blijven onder voorbehoud van goedkeuring door de Europese Commissie na "te beoordelen of een of meer van hun bepalingen een ernstige belemmering vormen voor de onderhandelingen over of de sluiting van bilaterale investeringsovereenkomsten met derde landen door de Unie” (Verordening 1219/2012, artikel 5). De Europese Commissie heeft verder inbreukprocedures ingeleid met betrekking tot 12 Intra-EU-BIT's (bilaterale investeringsverdragen tussen EU-lidstaten) die door Oostenrijk zijn ondertekend en geratificeerd.
Oostenrijk heeft het Verdrag inzake het Energiehandvest in 1994 ondertekend, gevolgd door een formele ratificatie in 1997.
Er zijn verschillende handelsovereenkomsten en verdragen met investeringsbepalingen van kracht met betrekking tot Oostenrijk in zijn hoedanigheid van EU-lidstaat.
1.2 Welke bilaterale en multilaterale verdragen en handelsovereenkomsten heeft uw jurisdictie ondertekend en nog niet geratificeerd? Waarom zijn ze nog niet geratificeerd?
De BIT's met Zimbabwe (2000), Cambodja (2004) en Nigeria (2013) zijn nog niet in werking getreden.
De belangrijkste overeenkomst die in de nationale parlementen van de EU-lidstaten moet worden geratificeerd, is de uitgebreide economische en handelsovereenkomst tussen de EU en Canada ("CETA"), die sinds 21 september 2017 voorlopig van kracht is: Het Europees Hof van Justitie ("HvJ") heeft het in de CETA vastgelegde mechanisme voor de beslechting van geschillen tussen investeerders en staten verenigbaar verklaard met het EU-recht (Advies 1/17 ("CETA"), EU:C:2019:341).
Handelsovereenkomsten waarover op EU-niveau is onderhandeld, worden door de lidstaten, waaronder Oostenrijk, streng gecontroleerd. Er kan worden geconcludeerd dat het toepassingsgebied en de geschillenbeslechtingsmechanismen die in de genoemde handelsovereenkomsten zijn vastgelegd, het voorwerp zijn van een meedogenloos juridisch en politiek debat.
Een uitgebreid overzicht van de status van de vrijhandelsovereenkomsten waarover de EU heeft onderhandeld, is gemakkelijk te vinden op: https:// trade.ec.europa.eu/doclib/docs/2006/december/tradoc_118238.pdf.
1.3 Zijn uw BITs gebaseerd op een model BIT? Wat zijn de belangrijkste bepalingen van dat model BIT?
Oostenrijk heeft in 2008 een model BIT aangenomen ("Model BIT"). Het is echter van cruciaal belang eraan te herinneren dat het huidige aantal BIT's dat door Oostenrijk is ondertekend en geratificeerd, dateert van vóór de nieuwste versie van het model-BIT. Een beoordeling van de impact die het nieuwste model-BIT in de toekomst kan hebben, is eveneens een uitdaging.
Een vergelijkbare analyse van de BIT's die na de invoering van het Oostenrijkse model BIT zijn ondertekend, wijst op een gebrek aan uniformiteit. Enerzijds werden de investeringsverdragen met Tadzjikistan en Kosovo strikt volgens het model-BIT opgesteld. Daarentegen zijn in overeenkomsten van dezelfde aard met Kirgizstan en Kazachstan op enkele belangrijke punten wijzigingen in het model-BIT aangebracht.
Bovendien worden bepalingen ter bescherming van investeringen gewoonlijk onderdeel van handelsovereenkomsten van de EU met derde landen, waardoor het beoogde doel van het model-BIT wordt beperkt.
Wat de inhoud van het Model BIT betreft, heeft Oostenrijk zeker een beknopt, functioneel en geavanceerd platform voor een succesvolle bescherming van buitenlandse investeringen gepresenteerd. De belangrijkste bepalingen zorgen ervoor:
a. gelijke behandeling van buitenlandse investeerders in vergelijking met i) nationale investeerders, en/of ii) investeerders uit derde landen;
b. verplichting tot een billijke behandeling volgens de normen van het internationaal recht (nauw gereguleerde onteigening; betalingen in het kader van een investering moeten zonder beperkingen worden uitgevoerd, enz..); en
c. effectieve geschillenbeslechting voor: (i) nationale rechtbanken; (ii) het Internationaal Centrum voor de Beslechting van Investeringsgeschillen ("ICSID"); (iii) een enkele arbiter of een ad hoc arbitragetribunaal dat is opgericht krachtens het arbitragereglement van de Commissie van de Verenigde Naties voor Internationaal Handelsrecht ("UNCITRAL"); en (iv) een enige arbiter of een ad hoc tribunaal volgens het Arbitragereglement van de Internationale Kamer van Koophandel ("ICC").
Verdere bijzonderheden van het Model BIT zijn de karakteristieke definities van de termen "belegger" en "investering", alsmede een vrij ruime overkoepelende clausule. Een commentaar waarin belangrijke aspecten van het Model BIT nader worden toegelicht, is online gemakkelijk toegankelijk: (Hyperlink).
1.4. Publiceert uw rechtsgebied diplomatieke nota's die worden uitgewisseld met andere staten over zijn verdragen, met inbegrip van nieuwe of opvolgende staten?
Een zeldzaam voorbeeld van diplomatieke nota's die worden uitgewisseld om de beoogde betekenis van een BIT vast te stellen, houdt verband met het BIT dat met Paraguay is gesloten en dat in elektronische vorm beschikbaar is onder (Hyperlink).
1.5 Zijn er officiële commentaren van de regering over de beoogde betekenis van verdrags- of handelsovereenkomstclausules?
Al het beschikbare ondersteunend materiaal voor elk internationaal verdrag dat door het parlement van de Republiek Oostenrijk wordt geratificeerd, is officieel toegankelijk in elektronische vorm onder (Hyperlink). Terwijl het Bondsministerie van Digitale en Economische Zaken de Duitse versies van de geratificeerde BIT's met de bijbehorende instrumenten op zijn website ter beschikking stelt voor onderzoek en publieke controle. (Hyperlink). Engelse versies, evenals vertalingen in andere talen indien van toepassing, zijn te vinden onder (Hyperlink).
2. Juridische kaders
2.1 Is uw jurisdictie partij bij (1) het Verdrag van New York, (2) het Verdrag van Washington en/of (3) het Verdrag van Mauritius?
Oostenrijk is op 2 mei 1961 partij geworden bij het Verdrag inzake de erkenning en de tenuitvoerlegging van buitenlandse scheidsrechterlijke uitspraken ("Verdrag van New York"). Het Verdrag van New York is onbeperkt van toepassing op Oostenrijk, aangezien het oorspronkelijke wederkerigheidsvoorbehoud in 1988 is ingetrokken.
Het Verdrag inzake de beslechting van geschillen op het gebied van beleggingen tussen staten en onderdanen van andere staten ("ICSID-Verdrag") is op 25 mei 1971 geratificeerd en is met betrekking tot Oostenrijk op 24 juni 1971 in werking getreden.
Oostenrijk is geen partij bij het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de transparantie van op verdragen gebaseerde arbitrage tussen investeerders en staten ("Verdrag van Mauritius").
2.2 Heeft uw rechtsgebied ook een beleggingsrecht? Zo ja, wat zijn de belangrijkste inhoudelijke en geschillenbeslechtingsbepalingen?
Oostenrijk heeft geen specifieke (buitenlandse) investeringswet.
2.3 Vereist uw rechtsgebied een formele toelating van een buitenlandse investering? Zo ja, wat zijn de relevante vereisten en waar zitten die in?
Formele toelating van een buitenlandse investering is over het algemeen niet vereist. Sommige niet-discriminerende nationale en EU-maatregelen kunnen echter wel van toepassing worden (bv. bij de aankoop van onroerend goed, antitrust, de energiesector, de openbare veiligheid en de openbare orde), enz..).
3. Recente belangrijke veranderingen en discussies
3.1 Wat waren de belangrijkste zaken in de afgelopen jaren met betrekking tot de interpretatie van verdragen binnen uw rechtsgebied?
Op grond van de baanbrekende zaak van het Oostenrijkse Hooggerechtshof ("OGH") over punt (3 Nd 506/97) moeten multinationale overeenkomsten worden gezien vanuit het oogpunt van de internationale toepassing. Een multinationale overeenkomst verliest zijn betekenis en effectiviteit als de regels ervan uitsluitend op nationaal niveau worden geïnterpreteerd. Daarom mag de interpretatie van afzonderlijke tekstelementen niet gebaseerd zijn op de enige betekenis van de nationale juridische taal. Er moet veeleer worden onderzocht of deze delen van de tekst bewust door de overeenkomstsluitende partijen zijn aangenomen met inachtneming van specifieke nationale tradities.
OGH stelde verder dat het doel van het eengemaakte recht vereist dat de internationale juridische eenheid hoger wordt gewaardeerd dan de naadloze inpassing in een nationale rechtsorde. Hoewel systeembreuken met autonoom burgerlijk recht zoveel mogelijk moeten worden vermeden, moeten deze, indien nodig, worden aanvaard in het kader van de internationale eenvormigheid. De systematische interpretatie is dus beperkt tot de internationale context.
3.2 Heeft uw jurisdictie aangegeven wat haar beleid is ten aanzien van beleggers-staatsarbitrage?
De Oostenrijkse regering heeft nog geen uitgekristalliseerd beleid aangekondigd met betrekking tot de arbitrage tussen investeerders en staten.
Als algemene houding die geen verband houdt met bepaalde investeringsgeschillen, geeft het federale ministerie van Digitale en Economische Zaken echter aan dat de regering openstaat voor bindende internationale arbitrage als een goed alternatief voor de nationale rechtbanken bij het oplossen van geschillen in het kader van de toepasselijke BITs.
Niettegenstaande het voorgaande heeft Oostenrijk de "Verklaring van de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten over de rechtsgevolgen van het arrest van het Hof van Justitie in Achmea en over de bescherming van investeringen in de Europese Unie" van 15 januari 2019 ("Verklaring"). Overeenkomstig de verklaring:
- “Alle arbitragebedingen tussen investeerders en staten in bilaterale investeringsverdragen tussen lidstaten zijn in strijd met het EU-recht en dus niet van toepassing.”;
- Deze arbitragebedingen "geen gevolgen hebben, ook niet met betrekking tot bepalingen die voorzien in een verlengde bescherming van investeringen die vóór de beëindiging zijn gedaan (zogenaamde "sunset"- of "grandfathering"-clausules)"; en
- “Een arbitragetribunaal dat is ingesteld op basis van de arbitragebedingen tussen investeerders en staten is niet bevoegd omdat de lidstaat die partij is bij het onderliggende bilaterale investeringsverdrag geen geldig aanbod heeft gedaan om te arbitreren.”
Oostenrijk heeft zich er samen met andere ondertekenende staten toe verbonden "alle bilaterale investeringsverdragen die tussen hen zijn gesloten te beëindigen door middel van een plurilateraal verdrag, of, wanneer dat wederzijds als meer zinvol wordt erkend, bilateraal" tegen 6 december 2019. De verenigbaarheid van een dergelijke actie met het internationaal publiekrecht blijft een kwestie van juridische discussie.
3.3 Hoe worden kwesties als corruptie, transparantie, meestbegunstiging, indirecte investeringen, klimaatverandering, enz. in de verdragen van uw rechtsgebied aangepakt, of is het de bedoeling dat dit gebeurt?
1. Corruptie:
De kwestie van de corruptie wordt niet op uniforme wijze behandeld in de toepasselijke rechtsinstrumenten. In de preambule van het BIT-model wordt benadrukt dat "de noodzaak voor alle regeringen en civiele actoren om zich aan te sluiten bij de inspanningen van de VN en de OESO ter bestrijding van corruptie, met name het VN-Verdrag tegen corruptie (2003)”. De preambules van de post-Model-BIT's die met Kazachstan, Kirgizië, Tadzjikistan en Nigeria zijn ondertekend, bevatten soortgelijke bepalingen.
Een voorbeeld van een pre-model-BIT-bepaling die de kwestie van corruptie in beperkte vorm aanpakt, is artikel 25, lid 1, onder c), van het Oezbeekse BIT, dat corruptie introduceert als grond voor nietigverklaring van een vonnis, indien dit is weergegeven op "het deel van een lid van het gerecht of van een persoon die doorslaggevende deskundigheid of bewijzen levert”.
2. 2. Transparantie:
De kwestie van de transparantie wordt behandeld in artikel 6 van het model-BIT. Met deze bepaling wordt een verplichting tot spoedige uitvoering ingevoerd: i) de publicatie van alle instrumenten die van invloed kunnen zijn op de werking van het BIT; en ii) het beantwoorden van verzoeken om informatie. Er wordt een aanzienlijke beperking van het bovenstaande bedongen voor zover het de verplichte toegang tot "informatie over bepaalde beleggers of beleggingen waarvan de openbaarmaking de rechtshandhaving zou belemmeren”.
De huidige BIT's volgen een enigszins tegengestelde benadering van de transparantieregels van het model-BIT. Een aanzienlijk aantal van de overeenkomsten bevat weliswaar formuleringen die met het bovenstaande overeenstemmen (bv. BIT's die met Armenië, Azerbeidzjan en Bangladesh zijn gesloten), enz..), een even duidelijk aantal komt zonder een duidelijke transparantieclausule (bv. BIT's gesloten met Wit-Rusland, Bulgarije, enz..). Ten slotte bevat de derde groep BIT's regels inzake transparantie met belangrijke redacties (Zie, Bijvoorbeeld: Iran BIT, artikel 4; Koeweit BIT, artikel 3; en Libië BIT, artikel 3, enz..).
3. 3. Meestbegunstigingsclausule:
Artikel 3, lid 3, van het model-BIT bepaalt dat "e) een overeenkomstsluitende partij verleent aan investeerders van de andere overeenkomstsluitende partij en hun investeringen of rendementen een behandeling die niet minder gunstig is dan die welke zij aan haar eigen investeerders en hun investeringen of aan investeerders van een derde staat verleent”. De bescherming is voorzien met betrekking tot "het beheer, de exploitatie, het onderhoud, het gebruik, het genot, de verkoop en de vereffening, alsook de geschillenbeslechting van hun investeringen of rendementen, afhankelijk van wat het gunstigst is voor de belegger”. (Sommige van de pre-Model-BIT's (bijvoorbeeld met Wit-Rusland, Hong Kong, India, Maleisië, Montenegro, Servië, enz..) bevatten geen specifieke lijst van beschermde investeringsacties).
4. 4. Indirecte investering:
Het model BIT heeft betrekking op zowel directe als indirecte investeringen. Sommige van de Pre-Model-BIT's hebben echter restrictievere definities van "investeringen" en omvatten mogelijk geen indirecte investeringen (ziebijvoorbeeld het BIT dat met Iran is gesloten).
5. 5. Milieubescherming:
In de preambule van het BIT-model wordt de kwestie van de milieubescherming aan de orde gesteld, voor zover daarin wordt bepaald dat de contracterende staten:
- zich inzetten voor de genoemde doelstellingen op een wijze die in overeenstemming is met de bescherming van het milieu; en
- de beginselen van het VN-Global Compact te erkennen en dat "investeringsovereenkomsten en multilaterale overeenkomsten inzake de bescherming van het milieu [...] zijn bedoeld om een wereldwijde duurzame ontwikkeling te bevorderen en dat eventuele incoherenties daar moeten worden opgelost zonder dat de beschermingsnormen worden versoepeld”.
Pre-Model BIT's hebben over het algemeen geen soortgelijke bepalingen in hun preambule. In tegenstelling tot deze algemene opmerking zijn de preambules van de met Nigeria en Tadzjikistan ondertekende post-model-BIT's vergelijkbaar met het model-BIT en zijn alleen de preambules van de BIT's met Kazachstan en Kirgizië op dit punt minder uitgebreid dan het model-BIT.
Wat het dispositief van het model-BIT betreft, wordt in artikel 4 uitdrukkelijk gesteld dat "[t]e verdragsluitende partijen erkennen dat het ongepast is om een investering aan te moedigen door de nationale milieuwetgeving te verzwakken.”. Post-Model BIT's hebben bepalingen in vergelijkbare mate.
In artikel 7, lid 4, van het model-BIT staat: "...niet-discriminerende maatregelen van een overeenkomstsluitende partij die zijn ontworpen en worden toegepast ter bescherming van legitieme doelstellingen van algemeen belang, zoals ... het milieu, vormen geen indirecte onteigening”. Naast het BIT dat met Kazachstan is gesloten, bevatten andere post-Model BIT's een vergelijkbare bepaling.
Een voorbeeld van een bepaling van een Pre-Model-BIT die rekening houdt met de bescherming van het milieu is artikel 3, lid 4, van het met Koeweit gesloten BIT, waarin staat: “mogen investeringen in de verdragsluitende staat van ontvangst niet worden onderworpen aan aanvullende prestatie-eisen die de uitbreiding of het onderhoud ervan kunnen belemmeren of beperken op een wijze die hun levensvatbaarheid ongunstig beïnvloedt of er afbreuk aan doet, tenzij dergelijke eisen van vitaal belang worden geacht om redenen van […] de omgeving […].”
3.4 Heeft uw jurisdictie een BIT of soortgelijke overeenkomst opgezegd? Welke? Waarom?
Oostenrijk heeft nog geen enkele BIT eenzijdig opgezegd.
Er moet echter worden benadrukt dat de doorslaggevende gevolgen van de overdracht van bevoegdheden over directe investeringen naar de EU (zie vraag 3.2) moeten nog worden vastgesteld.
4. Casestrends
4.1 Bij welke beleggers-staatzaken is uw rechtsgebied betrokken geweest?
Vanaf de dag van deze publicatie is Oostenrijk actief betrokken bij één enkele, algemeen bekende arbitrage tussen investeerders en staten: B.V. Belegging-Maatschappij "Verre Oosten" v. Republiek Oostenrijk (ICSID-zaak nr. ARB/15/32).
De procedure werd in juli 2015 ingeleid in het kader van het BIT dat Oostenrijk in 2002 met Malta had afgesloten (van kracht sinds maart 2004). De verhuizende investeerder beweerde daarmee dat Oostenrijk: (i) willekeurige, onredelijke en/of discriminerende maatregelen heeft opgelegd; (ii) volledige bescherming en veiligheid heeft geweigerd; (iii) de geldende verbodsbepalingen inzake directe en indirecte onteigening heeft overtreden; en (iv) een eerlijke en rechtvaardige behandeling heeft ontzegd.
Het scheidsgerecht heeft de vorderingen op bevoegdheidsgronden in oktober 2017 afgewezen, na een terechtzitting over een punt dat in maart van datzelfde jaar was gerezen.
4.2 Welke houding heeft uw rechtsgebied ingenomen ten aanzien van de tenuitvoerlegging van tegen hem uitgesproken uitspraken?
Niet van toepassing (zie vraag 4.1 hierboven).
4.3 Heeft u met betrekking tot ICSID-zaken een vordering tot nietigverklaring ingesteld? Zo ja, op welke gronden?
Niet van toepassing (zie vraag 4.1 hierboven).
4.4 Is er sprake van een geschil per satelliet, of het nu gaat om de inhoudelijke vordering of om de tenuitvoerlegging?
Niet van toepassing (zie vraag 4.1 hierboven).
4.5 Zijn er gemeenschappelijke tendensen of thema's te herkennen aan de zaken die aanhangig zijn gemaakt, of het nu gaat om de onderliggende vorderingen, de tenuitvoerlegging of de nietigverklaring?
Niet van toepassing (zie vraag 4.1 hierboven).
5. Financiering
5.1 Staat uw rechtsgebied de financiering van vorderingen van beleggers en staten toe?
De Oostenrijkse wetgevers hebben nog geen wetgeving ingevoerd die bedoeld is om de kwestie van de financiering door derden bij rechtszaken en/of arbitrage te regelen. Het regelgevend kader is dus omarmd door de rechtbanken, die (in het algemeen) de wettigheid van de financiering door derden in geschillenbeslechtingsprocedures leken te onderschrijven (zie vraag 5.2 hieronder).
Openheid ten aanzien van de toelaatbaarheid van financiering door derden bij geschillen tussen investeerders en staten kan bovendien worden afgeleid uit de handelsovereenkomsten waarover momenteel op EU-niveau wordt onderhandeld. Bij wijze van voorbeeld: artikel 8.26 van de nauwlettend gecontroleerde CETA staat financiering door derden alleen toe op voorwaarde dat de "naam en adres van de derde financier”.
5.2 Welke recente jurisprudentie is er over dit onderwerp in uw rechtsgebied?
Het OGH-besluit van februari 2013 (6 Ob 224/12b) geeft tot nu toe het beste inzicht in de perceptie van de rechtmatigheid van de financiering door derden door de Oostenrijkse hoogste rechterlijke instantie.
De relevante vraag die aan OGH werd voorgelegd was in wezen of financieringsovereenkomsten met derden in strijd zijn met pactum de quota litis verbodsbepaling van artikel 879, lid 2, van het Oostenrijks burgerlijk wetboek ("ABGB"). OGH heeft zich onthouden van het nemen van een beslissing over een punt, maar is tot de conclusie gekomen dat het bestaan van een financieringsovereenkomst met een derde partij niet van invloed mag zijn op de status van een partij in een procedure, zelfs niet als deze overeenkomst in strijd zou zijn met de bepalingen van artikel 879, lid 2, van het Oostenrijks Burgerlijk Wetboek (hierna "ABGB" genoemd). pactum de quota litis Regel.
Het bezit van OGH is ruim geïnterpreteerd als het handhaven van de rechtmatigheid van financiering door derden, niet alleen in nationale rechtszaken, maar ook in internationale arbitrages.
5.3 Is er veel proces-/arbitragefinanciering binnen uw rechtsgebied?
De belangstelling van de Oostenrijkse markt voor financiering door derden is de afgelopen jaren voortdurend toegenomen. Met name in internationale arbitrageprocedures zijn de betwiste partijen geneigd de voor- en nadelen van de financiering zorgvuldig te onderzoeken om hun vorderingen veilig te stellen. Geschillen tussen investeerders en staten vormen hierop geen uitzondering. Als traditioneel gevestigd arbitragecentrum dat door politieke neutraliteit wordt omarmd, overwegen de betrokken investeerders wereldwijd sterk om de diensten van de Oostenrijkse toonaangevende praktijken te behouden, ongeacht of de vorderingen al dan niet op enigerlei wijze verband houden met Oostenrijk. Afhankelijk van de aard van de vorderingen die daarbij worden ingediend, wordt steeds weer met gespecialiseerde instellingen in het buitenland onderhandeld over financieringsovereenkomsten met derden.
6. De relatie tussen internationale tribunalen en binnenlandse rechtbanken
6.1 Kunnen de rechtbanken het strafrechtelijk onderzoek en de uitspraken van de nationale rechtbanken herzien?
Als gevestigde orde in het Oostenrijkse recht is de rechtskracht van een uiteindelijke De strafrechtelijke veroordeling moet zo worden opgevat dat de veroordeelde, evenals elke derde partij, het vonnis moet aanvaarden. In een later juridisch geschil kan dus niemand beweren dat hij een daad waarvoor hij is veroordeeld, niet heeft gepleegd, ongeacht of de wederpartij in de daaropvolgende procedure in enige hoedanigheid bij de strafprocedure betrokken was.
Onder voorbehoud van het gestelde kunnen internationale tribunalen een vrij beperkte bevoegdheid hebben om te evalueren effecten van een strafrechtelijke veroordeling en/of onderzoek als een (vaststaand) feit in strijd met de toepasselijke verplichtingen van de staat ten opzichte van investeerders als een zaak van de wet.
6.2 Zijn de nationale rechters bevoegd om procedurele kwesties die voortvloeien uit een arbitrage te behandelen?
De tussenkomst van de nationale rechtbanken hangt af van de vaststelling van de respectieve vestigingsplaats en de gekozen arbitrageregels. In het algemeen kunnen nationale rechtbanken in niet-ICSID-arbitrageprocedures tussenkomen in arbitrageprocedures die in Oostenrijk worden gevoerd, indien het Oostenrijkse wetboek van burgerlijke rechtsvordering ("ZPO") daarin uitdrukkelijk voorziet. Er kan een onderscheid worden gemaakt tussen twee groepen van nationale rechtbanken die zich mogen bezighouden met procedurele kwesties die voortvloeien uit arbitrage:
a. Onder voorbehoud van een voorafgaand verzoek van een scheidsgerecht:
- een voorlopige maatregel van het scheidsgerecht ten uitvoer te leggen (artikel 593 ZPO); of
- gerechtelijke handelingen te verrichten waarvoor het scheidsgerecht geen bevoegdheid heeft (bv. het verplichten van getuigen om aanwezig te zijn, het bevelen van de openbaarmaking van documenten), enz..), met inbegrip van het verzoeken van buitenlandse rechtbanken en autoriteiten om dergelijke acties uit te voeren (artikel 602 ZPO).
b. Onder voorbehoud van specifieke procedurele vergunningen die voortvloeien uit ZPO:
- voorlopige maatregelen toe te kennen (artikel 585 ZPO);
- arbiters te benoemen (artikel 587 ZPO; zie vraag 6.7 hieronder); of
- beslissen over de wraking van een arbiter (artikel 589 ZPO).
6.3 Welke wetgeving regelt de handhaving van arbitrageprocedures?
Oostenrijk is partij bij zowel het Verdrag van New York als het ICSID-verdrag (zie vraag 2.1 hierboven). Desalniettemin zijn beide internationale instrumenten (zie Artikel III en volgende. Verdrag van New York; artikel 54 en volgende. ICSID-verdrag) kijken naar de nationale procedureregels voor een goede uitvoering.
De Oostenrijkse wetgevers maken een duidelijk onderscheid tussen de regels voor de handhaving van binnenlandse (dat wil zeggen. in arbitrageprocedures met de overeengekomen plaats van arbitrage in Oostenrijk) en in het buitenland (d.w.z. die in een arbitrageprocedure met de overeengekomen plaats van arbitrage uit Oostenrijk) arbitrale vonnissen worden uitgesproken.
In het eerste geval bepaalt artikel 1 van de Oostenrijkse handhavingswet ("EO") dat binnenlandse vonnissen waartegen geen beroep kan worden aangetekend (met inbegrip van schikkingsovereenkomsten) rechtstreeks ten uitvoer kunnen worden gelegd als zijnde van nature executoriale titels.
In tegenstelling tot het bovenstaande is titel III EO (Afdeling 403) van toepassing. et cetera.) vereist dat buitenlandse scheidsrechterlijke uitspraken formeel worden erkend voordat ze in eigen land ten uitvoer worden gelegd, tenzij de uitspraken ten uitvoer moeten worden gelegd zonder voorafgaande afzonderlijke verklaring van uitvoerbaarheid op grond van i) een toepasselijke internationale overeenkomst (bv. verdragen met een toepasselijke verplichting tot wederkerigheid bij de erkenning en tenuitvoerlegging), of ii) een handeling van de Europese Unie.
6.4 In hoeverre zijn er wetten die voorzien in de immuniteit van scheidsrechters?
Het Oostenrijkse toepasselijke recht bevoordeelt het concept van wettelijke aansprakelijkheid boven de absolute immuniteit van arbiters. In artikel 594, lid 4, van het ZPO is in dit verband duidelijk bepaald dat "[a]n arbiter die zijn verplichting die voortvloeit uit de aanvaarding van zijn benoeming in het geheel niet of niet tijdig nakomt, is jegens de partijen aansprakelijk voor alle schade die door zijn onrechtmatige weigering of vertraging wordt veroorzaakt”.
6.5 Zijn er grenzen aan de autonomie van partijen bij de selectie van arbiters?
Er zijn geen expliciete beperkingen aan de autonomie van de partijen om de arbiters te selecteren. Niettemin moet worden benadrukt dat de algemeen aanvaarde interpretatie van artikel 587 ZPO alleen de aanstelling van natuurlijke personen als arbiter toestaat. Bovendien mogen actieve Oostenrijkse rechters niet als scheidsrechter optreden.
6.6 Indien de door partijen gekozen methode voor de selectie van arbiters mislukt, is er dan sprake van een standaardprocedure?
Ja, overeenkomstig artikel 587, lid 3, van het ZPO, indien de door de partijen overeengekomen methode voor de selectie van de arbiters om een van de opgesomde redenen mislukt, "elk van beide partijen kan de rechtbank verzoeken de noodzakelijke benoeming te verrichten, tenzij de overeengekomen benoemingsprocedure voorziet in andere middelen om de benoeming te bewerkstelligen”.
Voor alle duidelijkheid: indien de partijen er niet in slagen overeenstemming te bereiken over de te starten aanstellingsprocedure, wordt de toepasselijke standaardaanstellingsprocedure uitdrukkelijk vermeld in artikel 587, lid 2, van het ZPO.
6.7 Kan een nationale rechtbank ingrijpen in de selectie van arbiters?
Binnenlandse rechtbanken kunnen worden uitgenodigd om arbiters aan te wijzen overeenkomstig artikel 587, lid 3, van het ZPO (zie vraag 6.6 hierboven).
7. Erkenning en handhaving
7.1 Wat zijn de wettelijke vereisten van een onderscheiding voor handhavingsdoeleinden?
Volgens artikel IV, lid 1, onder a), van het Verdrag van New York moet de verzoeker die om erkenning van een vonnis verzoekt, het origineel van het vonnis (of een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift daarvan) plus de originele arbitrageovereenkomst (of een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift daarvan) overleggen. In artikel 614, lid 2, van het ZPO wordt de beslissing om de verzoeker te verzoeken de desbetreffende arbitrageovereenkomst (of een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift daarvan) in te dienen, in dit verband aan de rechter overgelaten. Aangezien de bevoegde districtsrechtbanken alleen onderzoeken of aan de vormvereisten is voldaan, heeft het Oostenrijkse Hooggerechtshof dit meer formalistisch aangepakt - zij eisen een onderzoek naar de vraag of de naam van de schuldenaar, zoals vermeld in het verzoek om een executoriale titel, in overeenstemming is met de naam die in het arbitrale vonnis is vermeld.
In aanvulling op het vermelde kan een vonnis worden onderworpen aan artikel 606 ZPO, dat vereist dat het vonnis (i) schriftelijk is, en (ii) is ondertekend door arbiters. Bij gebrek aan overeenstemming tussen de partijen kunnen verdere formele vereisten van toepassing zijn.
7.2 Op welke gronden kan een partij zich verzetten tegen erkenning en tenuitvoerlegging van een onderscheiding?
De Oostenrijkse rechtbanken hebben niet het recht om een arbitraal vonnis op zijn merites te beoordelen. Tegen een arbitraal vonnis is geen beroep mogelijk. Het is echter wel mogelijk een rechtsvordering in te stellen tot vernietiging van een arbitraal vonnis (zowel vonnissen over rechtsgebieden als vonnissen over de grond van de zaak) op zeer specifieke, enge gronden, namelijk:
- het scheidsgerecht heeft de bevoegdheid aanvaard of geweigerd, hoewel er geen arbitrageovereenkomst of een geldige arbitrageovereenkomst bestaat;
- een partij niet in staat was een arbitrageovereenkomst te sluiten volgens het recht dat op die partij van toepassing is;
- een partij niet in staat was haar zaak voor te leggen (bv. de benoeming van een arbiter of de arbitrageprocedure werd niet naar behoren aangekondigd);
- het vonnis betrekking heeft op een aangelegenheid die niet wordt overwogen door of niet valt onder de voorwaarden van de arbitrageovereenkomst, of betrekking heeft op aangelegenheden die buiten de in de arbitrage gevraagde bijstand vallen - indien dergelijke gebreken een scheidbaar deel van het vonnis betreffen, moet dit deel terzijde worden geschoven;
- de samenstelling van het scheidsgerecht was niet in overeenstemming met de artikelen 577 tot en met 618 ZPO of de overeenkomst van de partijen;
- de arbitrageprocedure is niet in overeenstemming met de grondbeginselen van het Oostenrijkse rechtsstelsel, of het vonnis is niet in overeenstemming met die beginselen (ordrepubliek); en
- indien is voldaan aan de vereisten om een zaak van een nationale rechtbank te heropenen overeenkomstig artikel 530, lid 1, van het ZPO.
7.3 Welk standpunt hebben uw nationale rechtbanken ingenomen ten aanzien van soevereine immuniteit en terugvordering van overheidsactiva?
Buitenlandse landen krijgen alleen immuniteit voor acties in de mate van hun soevereine capaciteit. Immuniteit is niet van toepassing op gedragingen van particuliere commerciële aard. Buitenlandse activa in Oostenrijk zijn dus vrijgesteld van executie, afhankelijk van hun doel: als ze bedoeld zijn om uitsluitend voor particuliere transacties te worden gebruikt, kunnen ze in beslag worden genomen en worden onderworpen aan executie; maar als ze bedoeld zijn om soevereine bevoegdheden uit te oefenen (bijvoorbeeld ambassadeertaken), kunnen er geen executiemaatregelen worden bevolen. In een desbetreffend besluit over deze kwestie heeft OGH (zie 3 Ob 18/12) dat er geen algemene immuniteit voor staatsactiva wordt overwogen, maar dat het de plicht is van de verplichte staat om te bewijzen dat hij soeverein handelde in de opschorting van de tenuitvoerleggingsprocedure overeenkomstig sectie 39 EO.
7.4 Welke jurisprudentie heeft de kwestie van de bedrijfssluier in verband met overheidsactiva behandeld?
Bij gebrek aan instructieve jurisprudentie kan het rationeel zijn om te concluderen dat het doorprikken van de bedrijfssluier met betrekking tot soevereine vermogensbestanddelen juridisch toelaatbaar zou zijn zolang de regels inzake de omvang van de soevereine immuniteit (zie vraag 7.3) worden aangevuld met tevredenheid over de toepasselijke wettelijke voorschriften inzake het doorprikken van de bedrijfssluier.