Nog zeven jaar! De hoofdgetuigenregel in Oostenrijk - uitgebreid en herzien
Auteur: Michael Ibesich, Per Neuburger en Dr. Klaus Oblin.
Het Oostenrijkse recht kent twee - wellicht drie - versies van de hoofdgetuigenregel: Enerzijds de "kleine" en "grote" kroongetuigenregeling, te vinden in artikel 41a van het Oostenrijkse wetboek van strafrecht (Strafgesetzbuch(StGB) en artikel 209a van het Oostenrijkse wetboek van strafvordering (Strafprozessordnung(StPO), respectievelijk van toepassing op bepaalde strafbare feiten. De belangrijkste getuige-regel in het antitrustrecht is daarentegen te vinden in artikel 11b van de Oostenrijkse mededingingswet (Wettbewerbsgesetz(WettbG) en artikel 209b StPO, en vindt toepassing bij het opsporen, onderzoeken en vervolgen van kartelovertredingen.
Met ingang van 1 januari 2022 heeft de Oostenrijkse wetgever de aanvankelijk beperkte toepassingsduur van de artikelen 209a en 209b StPO met nog eens zeven jaar verlengd en wijzigingen aangebracht in zowel de regel betreffende grote hoofdgetuigen als de antitrust-tegenhanger ervan. Deze herzieningen zullen in dit artikel centraal staan. In het eerste deel zal de grote hoofdgetuigenregel worden besproken. In het tweede deel zal worden ingegaan op de kroongetuigenregel in de antitrustwetgeving.
1. De hoofdgetuigenregel in het Oostenrijkse strafrecht
1.1. Wanneer is de hoofdgetuigenregel in het Oostenrijkse strafrecht ingevoerd?
Oostenrijk is krachtens het internationale recht verplicht een hoofdgetuigenregel in te voeren. Door het OESO-Verdrag inzake de bestrijding van omkoping van buitenlandse ambtenaren bij internationale zakelijke transacties te ratificeren, heeft Oostenrijk zich verbonden tot een gedeelde verantwoordelijkheid "om omkoping van buitenlandse ambtenaren bij internationale zakelijke transacties te bestrijden".[i] Oplossingen buiten de rechtbank om of schikkingen zijn een steeds belangrijkere pijler geworden van de bestrijding van ernstige economische misdrijven, waaronder omkoping van buitenlandse ambtenaren.[ii]
Op 1 januari 1998 is in Oostenrijk de zogenoemde "kleine" kroongetuigenregeling in werking getreden. Deze regel bood de verzoekende getuige uitzicht op verzachtende omstandigheden, maar de wetgever wilde op dat moment geen volledige immuniteit tegen vervolging verlenen.
Op 1 januari 2011 is de "grote" hoofdgetuigenregel aanvullend in werking getreden. De toepasselijkheid ervan was oorspronkelijk vastgesteld op 31 december 2016. Uit een evaluatie in de praktijk bleek echter dat het belang van de regel weliswaar werd erkend, maar dat hij sinds de invoering slechts in enkele zaken was toegepast. Een definitieve evaluatie van de regel was derhalve niet mogelijk. Op 1 januari 2017 heeft de wetgever een herziene versie van de regel vastgesteld, die op 1 januari 2022 zou verstrijken.[iii]
In 2020 bleek uit een nieuwe evaluatie dat de hoofdgetuigenregel als positief werd beschouwd en niet kon worden afgeschaft, terwijl er opnieuw gebieden werden vastgesteld die voor verbetering vatbaar waren. In het licht daarvan en van de internationale verplichtingen van Oostenrijk werd de regel opnieuw herzien en met nog eens zeven jaar verlengd om verdere evaluatie mogelijk te maken.[iv]
De laatste wijzigingen in de regel betreffende grote kroongetuigen worden besproken in vraag 1.3 hieronder.
1.2. Wanneer is de hoofdgetuigenregel van toepassing?
Alleen bepaalde ernstige feiten, die in de wet nader worden omschreven, kunnen aanleiding geven tot toepassing van de hoofdgetuigenregel.
Kortom, om de hoofdgetuigenregel te kunnen toepassen, moeten hoofdgetuigen:
- vrijwillig hun kennis bekendmaken, die in aanzienlijke mate moet bijdragen tot de opheldering van strafbare feiten die verder gaan dan hun bijdrage - er moet altijd ten minste één derde bij betrokken zijn geweest;
- zich vrijwillig wenden tot het openbaar ministerie of de recherche;
- een berouwvolle bekentenis te doen;
- nog niet als verdachte zijn ondervraagd en er mag geen dwang zijn uitgeoefend.
Indien een potentiële kroongetuige zich tot het openbaar ministerie wendt, moet het openbaar ministerie een voorafgaand onderzoek instellen om na te gaan of de kroongetuigenregel kan worden toegepast. De vervolging moet voorlopig worden stopgezet als er geen duidelijke redenen zijn om dat niet te doen. Indien achteraf blijkt dat aan de voorwaarden is voldaan, moet het parket te werk gaan zoals bij een afleiding. Dit betekent dat het aan de kroongetuige een bepaalde voorwaarde oplegt, bijvoorbeeld het betalen van een geldsom, het verrichten van een taakstraf of het stellen van een proeftijd, alsmede de verplichting om verder met het openbaar ministerie samen te werken bij het oplossen van het misdrijf. Indien de kroongetuige de opgedragen diensten heeft verricht, staakt het openbaar ministerie de voorprocedure, maar behoudt het voorwaardelijk het recht op latere vervolging.
Wanneer de strafvervolging tegen de derde(n) definitief is beëindigd of wanneer de maatregelen tegen de derde zijn beëindigd wegens de aanhouding van de derde, beëindigt het openbaar ministerie definitief de vervolging van de kroongetuige, op voorwaarde dat de kroongetuige de bevolen diensten heeft bewezen of dat de proeftijd is verstreken. Indien uit nader onderzoek blijkt dat niet aan de gestelde eisen is voldaan, zet het openbaar ministerie de vervolging van de kroongetuige voort en stelt het de kroongetuige daarvan in kennis. In een dergelijk geval kan aan de vereisten van de kleine hoofdgetuigenregeling worden voldaan.
1.3. Wat zijn de meest recente wijzigingen?
Vóór de laatste herziening van artikel 209a StPO bestond er onzekerheid over de vraag of de status van kroongetuige ook kon worden verkregen door zich te wenden tot de recherche in plaats van het openbaar ministerie. Als een potentiële kroongetuige zich tot de recherche had gewend en deze niet onmiddellijk met het openbaar ministerie had gecoördineerd, had de status van kroongetuige immers niet kunnen worden verkregen.[v]
De gewijzigde tekst van artikel 209a StPO maakt nu een einde aan deze onzekerheid door te verduidelijken dat, in aanvulling op het openbaar ministerie, kunnen hoofdgetuigen ook contact opnemen met de criminele politie. De verdere procedure blijft echter in handen van het Openbaar Ministerie.
2. De hoofdgetuigenregel in de Oostenrijkse antitrustwetgeving
2.1. Wanneer werd de hoofdgetuigenregel in het Oostenrijkse antitrustrecht ingevoerd?
Ook op het gebied van de antitrustwetgeving is Oostenrijk op grond van artikel 23 van Richtlijn (EU) 2019/1 (de ECN+-richtlijn) verplicht om de toepasselijkheid van een hoofdgetuigenregel te waarborgen.
De hoofdgetuigenregel maakt sinds 1 januari 2006 deel uit van de Oostenrijkse antitrustwetgeving. De relevante bepalingen zijn te vinden in artikel 11b van de Oostenrijkse mededingingswet (Wettbewerbsgesetz - WettbG) en op 1 januari 2011 is een overeenkomstige bepaling in artikel 209b StPO in werking getreden.
2.2. Wanneer is de "Principal Witness Rule" van toepassing?
De belangrijkste getuige-regel in de antitrustwetgeving staat de Federale Mededingingsautoriteit (Bundeswettbewerbsbehörde) om af te zien van het opleggen van een boete aan een medewerkende onderneming in geval van bepaalde inbreuken op de antitrustwetgeving.
Werknemers van dergelijke ondernemingen moeten ook de mogelijkheid krijgen om als kroongetuigen hun straf te ontlopen. Daartoe moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan:
- De federale mededingingsautoriteit ziet af van het opleggen van een geldboete aan de onderneming, of de Europese Commissie of de mededingingsautoriteiten van andere lidstaten passen de hoofdgetuigenregel toe;
- De federale procureur van het kartel (Bundeskartellanwalt) van oordeel is dat de werknemers die aan de inbreuk van de onderneming hebben deelgenomen, niet moeten worden gestraft voor een daarmee samenhangend strafbaar feit en daarvan aangifte doet bij het Openbaar Ministerie;
- De werknemers van de onderneming moeten het openbaar ministerie en de rechter alle kennis meedelen waarover zij beschikken met betrekking tot hun handelingen en feiten die van belang zijn voor de opheldering van de strafbare feiten.
Indien aan de voorwaarden is voldaan, staakt het openbaar ministerie de vervolging van de betrokken werknemers, maar behoudt het zich het voorwaardelijke recht voor later tot vervolging over te gaan.
2.3. Wat zijn de meest recente wijzigingen?
In de eerdere formulering van artikel 209b, lid 1, StPO lag de nadruk op de bijdrage van de onderneming aan het onderzoek naar kartels. De herziene regel is bedoeld om bovendien aandacht voor de bijdrage van individuele medewerkers. Als gevolg daarvan zal de federale procureur voor kartelvorming een onderscheid kunnen maken tussen de bijdragen van individuele werknemers, waardoor alleen actief meewerkende werknemersmaar niet degenen die weigeren met de Oostenrijkse mededingingsautoriteit samen te werken, de status van kroongetuige te verlenen.
Deze verandering dient om werknemers aan te moedigen om al hun kennis in een vroeg stadium van het onderzoek prijs te geven. Het is onvermijdelijk dat de federale procureur voor kartelvorming pas in een vrij laat stadium van de procedure een verslag aan het openbaar ministerie kan opstellen, namelijk nadat de federale mededingingsautoriteit haar onderzoek naar een onderneming heeft afgerond. Parallel strafrechtelijk onderzoek door het openbaar ministerie kan bijgevolg pas worden afgesloten nadat alle feiten bekend zijn gemaakt. Hoe vroeger werknemers al hun kennis prijsgeven, hoe vroeger strafonderzoeken kunnen worden afgesloten.[vi]
De actieve medewerking van individuele werknemers moet worden beoordeeld aan de hand van de medewerking van de werknemer die mogelijk op basis van het kennisniveau van de individuele werknemer en het stadium van de procedure. Indien een werknemer slechts gedeeltelijke kennis heeft die slechts dient om een deel van het onrechtmatige gedrag aan het licht te brengen, maar de werknemer niettemin actief meewerkt en zijn volledige kennis tijdig bekendmaakt, moet de werknemer niettemin de bescherming van de kroongetuige kunnen inroepen, zolang aan alle andere voorwaarden is voldaan.[vii]
Er is ook verduidelijkt dat de mate van medewerking van de onderneming zelf moet in aanmerking worden genomen bij de kennisgeving van de federale procureur van het kartel aan het parket.
Artikel 209b, lid 2, StPO is herzien om het openbaar ministerie in staat te stellen zijn onderzoek naar individuele werknemers stop te zetten alleen wanneer zij hun kennis al hebben onthuld. Voorheen konden onderzoeken voorwaardelijk worden stopgezet, afhankelijk van de toezegging van de werknemers om hun kennis bekend te maken. Ook deze herziening dient om werknemers aan te moedigen in een zo vroeg mogelijk stadium bekend te maken wat zij weten.
Opmerkingen
In het algemeen kan het als positief worden beschouwd dat de Oostenrijkse wetgever heeft gepoogd de rechtszekerheid te vergroten door te verduidelijken dat de status van kroongetuige ook kan worden verkregen door zich tot de strafpolitie te wenden en door maatregelen te nemen om de procedure op grond van artikel 209b StPO te bespoedigen. Het valt nog te bezien of deze wijzigingen de praktische relevantie van de regeling inzake kroongetuigen, die - op het gebied van het algemene strafrecht - tot dusver vrij beperkt is geweest, zullen vergroten.
Het is de vraag of het besluit om de toepasselijkheid van de regels opnieuw (voor een derde maal) te beperken verstandig is om een nieuwe periode van evaluatie en hervorming mogelijk te maken, dan wel de onzekerheid voor potentiële kroongetuigen alleen maar vergroot. Zoals elders reeds is opgemerkt,[viii] de Oostenrijkse wetgever heeft de evaluatieperiode beperkt tot slechts twee weken tijdens de herfstvakantie alvorens de laatste herzieningen aan te nemen. Het lijkt nogal contraproductief om de toepassingsperiode van de regels voortdurend te beperken in naam van verdere evaluatie en hervorming, en tegelijkertijd de beoordelingsperiode in te korten die inspraak van de belanghebbenden mogelijk maakt.
[i] OESO-Verdrag inzake de bestrijding van omkoping van buitenlandse ambtenaren bij internationale zakelijke transacties, preambule.
[ii] ErlRV 1175 BlgNR XXVII. GP, blz. 1 (toelichting bij de wetgeving, beschikbaar in het Duits op https://www.parlament.gv.at/PAKT/VHG/XXVII/I/I_01175/index.shtml).
[iii] Schroll/Kert in Fuchs/Ratz, WK StPO § 209a mn 3.
[iv] ErlRV 1175 BlgNR XXVII. GP, p. 1 (n ii supra).
[v] Id., p. 2.
[vi] Id., p. 3.
[vii] ibid.
[viii] Astrid Ablasser-Neuhuber, 3 Fragen an Astrid Ablasser-Neuhuber, AnwBl 2022/22, blz. 14 (beschikbaar in het Duits op https://rdb.manz.at/document/rdb.tso.LIanwbl20220111?execution=e5s1).