Oostenrijk: Hooggerechtshof bevestigt dat beschermde derden gebonden zijn door arbitrageclausules
Auteur: Per Neuburger
Het Oostenrijkse Hooggerechtshof (Oberster Gerichtshof(OGH) zich onlangs gebogen over de subjectieve werkingssfeer van arbitragebedingen in contracten met beschermende werking voor derden (Vertrag mit Schutzwirkung zugunsten Dritter). In twee beschikkingen van 20 april 2021,1 heeft het Hof geoordeeld dat een arbitragebeding in een overeenkomst met beschermende werking voor derden, ook een derde bindt die voornemens is contractuele (schade)vorderingen, die voortvloeien uit de beschermingsomvang van de overeenkomst, tegen een van de contractpartijen in te stellen.
Overeenkomsten met beschermende werking jegens derden
De internationale lezer is wellicht niet vertrouwd met de juridische constructie van een overeenkomst met beschermende werking voor derden zoals die bestaat in het Oostenrijkse, Duitse en (wellicht) Zwitserse recht. Het is belangrijk een onderscheid te maken tussen overeenkomsten met beschermend effect voor derden uit contracten voor de uitkering van derden. Alvorens in te gaan op de twee onderhavige beschikkingen - die alleen betrekking hadden op de eerste - is een kort overzicht op zijn plaats.
Een contract ten voordele van een derde partij (Vertrag zugunsten Dritter), gecodificeerd in de artikelen 881 en 882 van het Oostenrijks burgerlijk wetboek, bestaat wanneer de beloftegever zich jegens de begunstigde verbindt om voor een derde te presteren. Men moet een onderscheid maken tussen echte (echt) en niet-echt (unecht) overeenkomsten ten gunste van een derde: bij een authentieke overeenkomst verkrijgt de derde een zelfstandig vorderingsrecht jegens de beloftegever; bij een niet-echte overeenkomst verkrijgt de derde dat recht niet. Of een overeenkomst al dan niet reëel is, is een kwestie van contractuele uitlegging.2 De subjectieve werkingssfeer van arbitragebedingen in overeenkomsten ten gunste van derden is vaste rechtspraak (zie hieronder) en was hier niet in het geding.
Een contract met beschermend effect voor derden daarentegen is een juridische constructie die verschilt - zij het niet altijd gemakkelijk te onderscheiden - van een overeenkomst ten gunste van een derde. Terwijl de hoofdverbintenis tot nakoming alleen op de contractspartner rust, worden contractuele beschermings- en zorgvuldigheidsverplichtingen uitgebreid tot bepaalde derden. Schending van deze plichten geeft aanleiding tot contractuele vorderingen tot schadevergoeding van de beschermde derden.3
De feiten van de geschillen
In de twee geschillen, die op vergelijkbare feitelijke elementen zijn gebaseerd, heeft de eiser schadevorderingen ingesteld tegen de Republiek Oostenrijk en de deelstaat Karinthië. Deze vorderingen vloeiden voort uit de verkoop van de aandelen van de federale overheid in de federale huisvestingsmaatschappijen in 2004 in het kader van een aanbestedingsprocedure. De eiser stelde dat hij door het onrechtmatige gedrag van verweerders de winst van de biedprocedure had misgelopen en vorderde in totaal meer dan 1,9 miljard EUR schadevergoeding in de twee procedures. De eiser beriep zich op, onder meerover de schending van een vertrouwelijkheidsovereenkomst tussen de deelstaat Karinthië en een bank die de verkoop namens de Republiek Oostenrijk uitvoerde. Deze vertrouwelijkheidsovereenkomst bevatte een arbitragebeding volgens hetwelk geschillen die uit of in verband met de overeenkomst waren ontstaan, door arbitrage en niet door de gewone rechter dienden te worden beslecht.
De kwestie
Voor de rechtbank van eerste aanleg heeft de deelstaat Karinthië, met een beroep op het arbitragebeding, bezwaar gemaakt onder meer aan de bevoegdheid van de rechtbank. De rechter verwerpt dit middel en acht zich bevoegd. In hogere voorziening verwierp de rechter in tweede aanleg het beroep van eiser voorzover het was gebaseerd op contractuele vorderingen die voortvloeiden uit de geheimhoudingsovereenkomst, die de arbitrageclausule bevatte en op grond waarvan eiser een beschermde derde was. Het OGH diende dus de vraag te beantwoorden of de begunstigde van een overeenkomst met beschermende werking voor derden gebonden is aan een daarin opgenomen arbitragebeding.
De beslissing
Het OGH bevestigde de beslissing van de rechter in tweede aanleg. Het wees op het vaste beginsel dat de vordering van een begunstigde derde nooit verder kan gaan dan de contractuele vordering tot schadevergoeding van een benadeelde contractuele partij. Bijgevolg kan een partij die een overeenkomst met beschermende werking ten gunste van derden heeft gesloten, zich jegens de beschermde derde beroepen op alle verweermiddelen die uit de overeenkomst voortvloeien, zoals beperkingen van aansprakelijkheid.4 De OGH redeneerde dat wat voor aansprakelijkheidsbeperkingen geldt, ook moet gelden voor de wijze waarop rechten geldend worden gemaakt. Indien een overeenkomst met beschermende werking ten gunste van derden voorziet in een bepaalde wijze van handhaving van contractuele vorderingen - zoals een arbitragebeding - geldt dit voor eenieder die een dergelijke contractuele vordering geldend maakt.
Commentaar
In tal van eerdere beslissingen van het OGH is vastgesteld dat arbitragebedingen in echte overeenkomsten ten gunste van derden bindend zijn voor derde begunstigden.5 Dit volgt uit de redenering dat een derde die rechtstreeks voordeel heeft bij een overeenkomst, de hem daarin toegekende rechten met alle contractuele kenmerken - met inbegrip van de wijze van handhaving van de contractuele rechten - moet aanvaarden. Het OGH had echter nog niet de gelegenheid om deze redenering uit te breiden tot overeenkomsten met beschermende werking voor derden.
In deze arresten heeft het OGH zich gebaseerd op zijn eerdere rechtspraak betreffende derden-begunstigden en het advies gevolgd van rechtsgeleerden, die unaniem hadden aanvaard dat arbitragebedingen in overeenkomsten met beschermende werking voor derden bindend zijn voor beschermde derden.6 Dit besluit moet worden toegejuicht omdat het de beoefenaars van arbitrage in Oostenrijk meer zekerheid biedt.
Voetnoten
1 Dossier 4 Ob 36/21d en 4 Ob 43/21h.
2 Dullinger in Rummel/Lukas, ABGB4 § 881 ABGB, randnr. 8.
3 ibid, randnr. 18.
4 RIS-Justiz RS0013961.
5 Dossiers 4 Ob 533/95 en 1 Ob 79/99w.
6 Zie, bijvoorbeeld, Koller in Liebscher/Oberhammer/Rechberger, Schiedsverfahrensrecht I Rz 3/304.
De inhoud van dit artikel is bedoeld als een algemene leidraad voor het onderwerp. Er dient gespecialiseerd advies te worden ingewonnen over uw specifieke omstandigheden.