Auteurs
In een recente zaak voor de Hoge Raad betoogde appellant dat het hof van beroep zich ten onrechte had gebaseerd op zaak 1 Ob 209/16s, die pas op de laatste dag van de terechtzittingen in het online rechtsinformatiesysteem was gepubliceerd. Omdat deze uitspraak tot een nieuwe uitlegging van de "onevenredigheid" van de reparatie in de zin van artikel 932, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek had geleid, had het hof deze verrassende rechtsopvatting in het kader van artikel 182a van het Burgerlijk Wetboek met rekwirante moeten bespreken, aldus het hof. Dan had appellante - subsidiair - kunnen betogen dat zij bereid was de zaak (ondanks onevenredige kosten) te ruilen. Appellante had ook kunnen aanvoeren dat gedaagde - desgevraagd - een bijdrage in de kosten van verhuizing en plaatsing waarschijnlijk zou hebben uitgesloten.
Volgens de Hoge Raad kan zelfs vaste rechtspraak veranderen. De wet verhindert alleen de toepassing met terugwerkende kracht van wettelijke wetten, niet van rechterlijke uitspraken. Veranderingen in de jurisprudentie gelden dus ook met terugwerkende kracht, omdat er geen verbod is op het met terugwerkende kracht toepassen van juridische kennis door de rechter. Het belang van het behoud van 'correcte' jurisprudentie weegt zwaarder dan eerdere bescherming van degenen die de wet toepassen; het is dus van het grootste belang om voorbereid te zijn op veranderingen in de jurisprudentie.
Zaak 1 Ob 209/16s was gebaseerd op de arresten van het Europese Hof van Justitie in de samenhangende zaken C-65/09 en C-87/09 (Weber en Putz), die uiteindelijk leidden tot een nieuwe interpretatie van de criteria van wat 'onevenredig' is in de zin van artikel 932, lid 4, van het Burgerlijk Wetboek. Als zodanig oordeelde de Hoge Raad dat de toepassing van die zaak niet kon worden aangemerkt als een wezenlijke rechtsdwaling op dat punt. Bovendien was zaak 1 Ob 209/16s al gepubliceerd in het online rechtsinformatiesysteem toen het beroep werd ingesteld. De Hoge Raad oordeelde dus dat de taken van de rechter op grond van artikel 182 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zich niet uitstrekken tot de verplichting van de rechter om een door een advocaat vertegenwoordigde partij te instrueren over de rechtsgevolgen van de argumenten van die partij, laat staan om die partij te adviseren.
