Standpunt van het Hooggerechtshof over de toepasselijkheid van overeenkomsten tot aanwijzing van een bevoegde rechter
Publicaties: april 03, 2018
Auteurs
De Hoge Raad heeft onlangs geoordeeld dat, aangezien de toepasselijkheid van de EU Brussel I Verordening onbetwist is, de geldigheid van een overeenkomst tot aanwijzing van een bevoegde rechter moet worden beoordeeld op basis van artikel 23 van de verordening (nu artikel 25 van de EU Brussel Ia Verordening).[1]
Overzicht
Volgens artikel 23 moet de uitdrukking 'overeenkomst tot aanwijzing van een bevoegde rechter' autonoom worden uitgelegd en wordt deze gedefinieerd als een uitdrukkelijke overeenkomst tussen de partijen tot aanwijzing van een bevoegde rechter. Wanneer een dergelijke overeenkomst bestaat, moet de bevoegdheid worden bepaald op basis van de specifieke omstandigheden.
Dergelijke overeenkomsten, die als onontbeerlijk worden beschouwd onder artikel 23, moeten over het algemeen worden bewezen door de partijen die zich erop willen beroepen om de bevoegdheid vast te stellen - zoals het geval was voor de eiser in de onderhavige zaak.
Artikel 23, lid 1, bevat minimumvereisten voor contractuele overeenkomsten. Deze vormvereisten zijn geen bewijsregels, maar eerder voorwaarden voor de geldigheid van een overeenkomst. De vereisten zijn met name bedoeld om ervoor te zorgen dat overeenkomsten tot aanwijzing van een bevoegde rechter geen deel gaan uitmaken van de overeenkomst zonder dat alle partijen daarvan op de hoogte zijn. Daarom moet uit de overeenkomst expliciet blijken dat elke partij met de overeenkomst heeft ingestemd. Bovendien moet uitdrukkelijk worden aangetoond dat de partijen hebben ingestemd met een beding dat afwijkt van de algemene bevoegdheidsregels. Deze vereisten moeten strikt worden geïnterpreteerd.
Uitspraak Hooggerechtshof
In de onderhavige zaak moest de Hoge Raad zich eerst buigen over de vraag of aan de vormvereisten van artikel 23 lid 1 was voldaan. De appelrechter had eerder geoordeeld dat dit niet het geval was.
Volgens artikel 23, lid 1, onder a), moet een wilsverklaring schriftelijk worden verstrekt - hetzij als één enkel document dat door alle partijen is ondertekend, hetzij in afzonderlijke documenten. Aan dit vereiste kan worden voldaan door te verwijzen naar bepalingen en voorwaarden die de overeenkomst tot aanwijzing van de bevoegde rechter omvatten, indien een dergelijke verwijzing uitdrukkelijk in de overeenkomst is opgenomen. Als de overeenkomst wordt gesloten door middel van verschillende documenten voor aanbod en aanvaarding, hoeft het aanbod alleen te verwijzen naar de algemene voorwaarden die de overeenkomst tot aanwijzing van de bevoegde rechter bevatten als de andere partij
- hier met redelijke voortvarendheid gevolg aan kan geven; en
- de voorwaarden daadwerkelijk ontvangt.
In het onderhavige geval heeft de eiser vijf afzonderlijke bestellingen ingediend. De verkooponderhandelingen die aan de bestellingen voorafgingen, werden afgesloten met een samenvatting van de resultaten van de onderhandelingen, waarin de voorwaarden voor levering, betaling en verpakking en het bedrag per vervoerder werden vermeld. De voorwaarden van de eiser, waaronder de overeenkomst tot aanwijzing van de bevoegde rechter, werden daarbij niet genoemd.
Volgens de Hoge Raad heeft de medewerker van de verweerder (een medewerker van de klantenservice die niet betrokken was bij de voorafgaande verkooponderhandelingen) de bestelling van 5 augustus 2011 niet alleen geaccepteerd - zoals bleek uit de door de eiser verstrekte e-mail - maar er ook direct op gereageerd door een nieuw aanbod te doen. In de daaropvolgende correspondentie en op rechtstreekse vragen van de verzekeraar van eiseres heeft de werknemer uitgelegd dat dit een standaardprocedure was.
Op basis van deze informatie oordeelde de Hoge Raad dat niet was voldaan aan het vormvereiste van artikel 23 lid 1 sub a.
De Hoge Raad bevestigde de beschikking van het hof van 18 november 2011. Volgens de bevinding van de appelrechter:
- had verweerder op grond van een normale mate van zorgvuldigheid niet mogen aannemen dat een verwijzing naar de overeenkomst waarbij het vonnis wordt gewezen, in de inkoopvoorwaarden van eiseres zou zijn opgenomen; en
- verweerster was niet verplicht om de zaak op te volgen.
Bovendien bevestigde verweerster weliswaar de ontvangst van de bestelling, maar hield zij zich niet aan de door eiseres voorgeschreven vorm van aanvaarding. Volgens de Hoge Raad heeft de appelrechter terecht geoordeeld dat, alle omstandigheden in aanmerking genomen - en ook de bedoeling van artikel 23 (namelijk voorkomen dat overeenkomsten tot aanwijzing van een bevoegde rechter ongemerkt in een overeenkomst worden opgenomen) - de overeenkomst tussen partijen onvoldoende duidelijk en expliciet was.
Het Hooggerechtshof bevestigde ook het oordeel van de appelrechter dat er onvoldoende bewijs was om een praktijk vast te stellen, gezien
- het geringe aantal zakelijke transacties voorafgaand aan de betwiste beschikkingen (ten aanzien waarvan geen identieke aanpak kon worden vastgesteld - verweerder had bijvoorbeeld geen schriftelijke reactie gegeven op de tweede beschikking, gedateerd 17 november 2010); en
- het feit dat de zakelijke relatie slechts anderhalf jaar bestond.
Onder "praktijk" in de zin van artikel 23, lid 1, onder b), van de Brussel I-verordening van de EU wordt verstaan een regelmatig gevolgde praktijk tussen de betrokken partijen.
Het formele alternatief van artikel 23, lid 1, onder c), van de EU Brussel I-Verordening vereist nog steeds een overeenkomst tussen de partijen; het gaat er echter van uit dat deze bestaat indien:
"Een dergelijke overeenkomst tot aanwijzing van een bevoegde rechter moet ... in een vorm die overeenstemt met een gewoonte waarvan de partijen op de hoogte zijn of hadden moeten zijn en die in de betrokken handel algemeen bekend is bij en regelmatig in acht wordt genomen door de partijen bij overeenkomsten van het type waarop de betrokken specifieke handel betrekking heeft."
De bewijslast ligt bij de partij die zich op de overeenkomst wil beroepen.
In het onderhavige geval voerde de eiser aan dat de internationale chemische industrie het voldoende vindt om overeenkomsten tot aanwijzing van een bevoegde rechter op te nemen in de algemene voorwaarden waarnaar in orders wordt verwezen, in plaats van een clausule op te nemen die dit doet. Volgens de Hoge Raad komt dit weliswaar overeen met bovengenoemd beginsel, maar is er geen sprake van een specifieke handelspraktijk. Verder heeft de eiser niets vermeld over de kennis of het kenbaarheidsvereiste van de gedaagde.
Opmerking
Aan het vereiste om overeenkomsten tot aanwijzing van een bevoegde rechter schriftelijk vast te leggen, kan worden voldaan door te verwijzen naar algemene voorwaarden die een dergelijke overeenkomst bevatten als een dergelijke verwijzing uitdrukkelijk in het contract is opgenomen. Als de overeenkomst echter wordt gesloten door middel van verschillende aanbiedings- en aanvaardingsdocumenten, is het voldoende dat in het aanbod wordt verwezen naar de algemene voorwaarden die de overeenkomst tot aanwijzing van de bevoegde rechter bevatten, zolang de wederpartij dit met regelmatige zorgvuldigheid kan controleren en de algemene voorwaarden daadwerkelijk ontvangt.
Eindnoten
(1) Hoge Raad, 24 januari 2018, zaak 7 Ob 183/17p.
"Een dergelijke overeenkomst tot aanwijzing van een bevoegde rechter moet (...) een vorm hebben die overeenstemt met een gebruik waarvan partijen op de hoogte zijn of hadden moeten zijn en dat in het betrokken handelsverkeer algemeen bekend is bij en regelmatig in acht wordt genomen door partijen bij overeenkomsten van het betrokken type in het betrokken handelsverkeer."
De bewijslast ligt bij de partij die zich op de overeenkomst wil beroepen.
In het onderhavige geval voerde de eiser aan dat de internationale chemische industrie het voldoende acht om overeenkomsten tot aanwijzing van een bevoegde rechter op te nemen in de algemene voorwaarden waarnaar in orders wordt verwezen, in plaats van een clausule op te nemen die dit doet. Volgens het Hooggerechtshof beantwoordt dit weliswaar aan bovengenoemd beginsel, maar is er geen sprake van een specifieke handelspraktijk. Verder heeft de klager niets gezegd over de kennis of het kenbaarheidsvereiste van de gedaagde.
Opmerking
Aan het vereiste om overeenkomsten tot aanwijzing van een bevoegde rechter schriftelijk vast te leggen, kan worden voldaan door te verwijzen naar de algemene voorwaarden die een dergelijke overeenkomst bevatten indien een dergelijke verwijzing uitdrukkelijk in het contract is opgenomen. Als de overeenkomst echter wordt gesloten door middel van verschillende offerte- en aanvaardingsdocumenten, is het voldoende dat in de offerte wordt verwezen naar de algemene voorwaarden die de overeenkomst tot aanwijzing van de bevoegde rechter bevatten, zolang de wederpartij dit met de gebruikelijke zorgvuldigheid kan controleren en de algemene voorwaarden daadwerkelijk ontvangt.
Bronnen
- Hoge Raad, 24 januari 2018, zaak 7 Ob 183/17p.
