logoIlo

Hooggerechtshof geeft advies over declaratoire uitspraken

Auteur: Klaus Oblin

De Hoge Raad heeft de laatste tijd te maken met vragen over declaratoire uitspraken. Mag een rechter bijvoorbeeld bij de beslissing over de verjaringstermijn uitgaan van de veronderstelling dat de feitelijke grondslag voor een vordering aanwezig is? Mag de rechter bovendien een declaratoire uitspraak doen over het bestaan van een recht, ook als dat recht afhankelijk is van de vervulling van een voorwaarde?

Tussentijds oordeel over de verjaringstermijn

Artikel 393a van de Wet op het burgerlijk procesrecht bepaalt dat indien een partij zich beroept op de verjaring, de rechter - ambtshalve of op verzoek - over dit bezwaar kan beslissen bij vonnis, tenzij de vordering om deze reden moet worden afgewezen. Deze bepaling is in mei 2011 in werking getreden.

Op 24 april 2012 heeft de Hoge Raad een uitspraak gedaan...(1) waarin het oordeelde dat artikel 393 bis de rechter in staat stelt een voorlopige uitspraak te doen over de (ontkennende) verjaring. In een dergelijke beslissing wordt alleen de mogelijke en niet de bestaande verjaringstermijn beoordeeld en er kan beroep tegen worden aangetekend voordat er een mogelijk uitgebreide bewijsprocedure op basis van de feiten wordt gestart.

Een dergelijk tussentijds oordeel sluit niet uit dat het verzoek later wordt afgewezen wegens gebrek aan bewijs. Het ligt in de aard van een voorlopige uitspraak over de verjaringstermijn dat het afzonderlijke onderzoek van een mogelijk verstrijken van de vordering, waarvan de feitelijke grondslag nog niet zeker is, de voorlopige veronderstelling vereist dat er een geldige grondslag voor de vordering bestaat.

Verklarende uitspraken over voorwaardelijke vorderingen

Artikel 228 van de wet bepaalt dat een eiser kan verzoeken om een beslissing waarin wordt verklaard dat een bepaald recht of een bepaalde rechtsbetrekking bestaat of niet bestaat, of waarin de authenticiteit of het ontbreken daarvan van een document wordt erkend, mits de eiser er een juridisch belang bij heeft dat die rechtsbetrekking of dat recht of dat document op korte termijn bij een rechterlijke beslissing wordt vastgesteld.

In een tweede besluit(2) de Hoge Raad heeft de vereisten van juridisch belang in een declaratoir vonnis onderzocht, in verband met de voorwaardelijke rechten. Aan het vereiste van juridisch belang wordt voldaan als er objectieve onzekerheid bestaat over het bestaan of de omvang van een vordering die door de bindende werking van een declaratoire uitspraak kan worden opgelost. Er wordt uitgegaan van wettelijke rente, zelfs wanneer het bestaan van een betwist recht wordt betwist, wat leidt tot feitelijke onzekerheid. Dit geldt met name wanneer de onzekerheid wordt veroorzaakt door het gedrag van de verweerder.

Bovendien is het voor de vaststelling van een afzonderlijk juridisch belang bij een declaratoir vonnis voldoende dat de eiser in zijn of haar handelingen, ongeacht of deze juridisch of commercieel zijn. Indien de reikwijdte van een schikkingsovereenkomst onduidelijk is en ruimte laat voor interpretatie, wordt een dergelijke opsluiting verondersteld.

Voorwaardelijke rechten kunnen alleen door middel van een declaratoir vonnis worden vastgesteld als alle rechtscheppende feiten van de zaak zeker zijn en alleen aan de juiste en nauwkeurig omschreven voorwaarde nog niet is voldaan. In het onderhavige geval oordeelde de rechtbank dat een vereiste officiële vergunning (betreffende de verplaatsing van een deur en de integratie van het gebied achter een dergelijke deur in het object) niet kan worden gekwalificeerd als een onvoldoende juiste en nauwkeurige definitie.

Eindnoten

(1) 2 Ob 63/12.

(2) 9 Ob 46/11x.