Hooggerechtshof bevestigt schorsing van procedures voor soortgelijke zaken
Publicaties: november 01, 2011
Auteurs
Op 15 juli 2011[1] bevestigde het Hooggerechtshof dat de universele opvolger van een procespartij wordt beschouwd als 'dezelfde partij', zoals in artikel 27 van Verordening (EG) 44/2001 van de Raad betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken.
Wanneer bij gerechten van verschillende lidstaten tussen dezelfde partijen vorderingen aanhangig zijn, die hetzelfde onderwerp betreffen en op dezelfde oorzaak berusten, houdt het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht zijn uitspraak ambtshalve aan totdat de bevoegdheid van het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht, vaststaat.
Volgens de vaste praktijk van het Europees Hof van Justitie (EHvJ) moet het begrip 'dezelfde oorzaak van de vordering' worden uitgelegd en toegepast om het doel van de verordening te bevorderen en niet het respectieve nationale procesrecht. Het Hof interpreteert het onderwerp van het geschil uitgebreid.
De rechtbank stelde dat dit niet betekent dat de gevraagde genoegdoening identiek moet zijn, maar aangezien beide juridische geschillen rond dezelfde vraag draaien, is alleen een consistente beslissing voor beide partijen mogelijk. Artikel 27 beoogt tegenstrijdige uitspraken in de zin van de onverenigbaarheidsclausule van artikel 34, lid 3, van de verordening te voorkomen. Bovendien doet de bewoording van de vordering er niet toe. Artikel 27 is zelfs van toepassing als een vordering tot een negatieve declaratoire uitspraak wordt geconfronteerd met een latere vordering tot nakoming.
Het Hof voerde verder aan dat, volgens de vaste praktijk van het Hof, het begrip "dezelfde partij" in uitzonderlijke gevallen ook van toepassing kan zijn op partijen die niet rechtstreeks deelnemen aan de procedure, maar die verplicht worden geraakt door de beslissing.
Gelet op de gevolgen van universele erfopvolging zou het niet in overeenstemming zijn met het hoofddoel van de verordening (namelijk het voorkomen van dure parallelle procedures en tegenstrijdige beslissingen van verschillende nationale gerechten die dezelfde kwestie behandelen) om een universele erfopvolger niet gelijk te stellen met dezelfde partij in de zin van artikel 27. Een schorsing van de procedure mag niet worden uitgesproken op grond van artikel 27, lid 2, van de verordening.
Een schorsing van de procedure mag niet afhankelijk worden gesteld van een onderzoek naar de bevoegdheid of competentie van het gerecht waarbij de zaak het eerst aanhangig is gemaakt, zelfs indien de eiser aanvoerde dat de verweerder met zijn voorkooprecht een ongerechtvaardigd locatievoordeel wilde verkrijgen.
Bronnen
- Hoge Raad, OGH 15 juli 2011, 8 Ob 149/10k.
